Het leed van wie niet zeurt

Bazan, A. (2018). Het leed van wie niet zeurt. Waalse Kroniek. De Standaard, 11 oktober, pp. 37. pdf zeurt

Het Waals Parlement heeft vorige week de Waalse code voor dierenwelzijn goedgekeurd. Voor­taan moet je over een vergunning beschikken om een huisdier te houden, die bij problemen wordt ingetrokken. In het ochtendprogramma Matin Première van 5 oktober werd die beslissing unaniem toegejuicht, ook al besloot Catherine Ernens, journaliste bij Moustique, haar kroniek fijntjes met: ‘Wat opviel, was de unanimiteit (…) Niemand durfde de code aan te vechten. Het is vandaag gemakkelijker om de zaak van dieren te verdedigen dan die van migranten, zoveel is duidelijk.’ Ernens maakt een belangrijk punt.

We ­maken veelal weinig onderscheid tussen vormen van geweld, en misschien is ­precies dát een belangrijke bron van geweld. Voor een individu is elke schade steeds absoluut. Het is onmogelijk om via schalen het ene leed tegenover het andere af te wegen. Maar wie de samenleving organiseert, moet prioriteiten hanteren. Op allerlei fora – van sociale media tot be­togingen en protesten – kunnen we onrecht en mistoestanden aanklagen. De paradox is dat wie bijvoorbeeld het neo­liberale kapitalisme of de ratrace aan de kaak stelt, toont dat hij mondig is, en dus niet het grootste zorgenkind in de samenleving. Sterker, als we stellen dat de eerste en misschien belangrijkste zorg van de politiek de emancipatie van haar burgers moet zijn, dan is voor wie overtuigend aanklaagt, die taak misschien al grotendeels volbracht. In dezelfde logica zouden we dan voorrang moeten geven aan een ‘ondergrondse’ laag van de bevolking die geen stem in het kapittel heeft – onder wie kinderen, mentaal gehavende mensen, daklozen, mensen zonder burgerrechten.

Dat doen we niet steeds en we merken ook niet altijd dat dat problematisch is. In mijn vakgebied, dat van de mentale gezondheid, vinden velen bijvoorbeeld dat er evenveel aandacht moet gaan naar milde problematieken, zoals angst en depressie, als naar zware mentale problemen, zoals psychose, verslaving en trauma. En dat er evenveel aandacht moet gaan naar ziekenhuispsychologie, voor de begeleiding bij algemeen beangstigende ziekenhuissituaties, als naar de psychiatrie, voor de opvang van mensen met mentale aandoeningen.

Die schijnbaar redelijke verdeling mondt uit in onevenwichten: omdat een middenklasse zich kan identificeren met angstige toestanden – zoals een levens­bedreigende diagnose krijgen – gaat daar vrij veel geld naartoe, onder meer via in­zamelingsacties. Zo bestaan er dure opleidingen om hulpverleners te leren hoe ze slecht nieuws meedelen, zoals een kankerdiagnose. Zware psychopathologie, daarentegen, zit vaker in een verdomhoekje. Doctoraten vinden niet snel geld voor onderzoek. En bij wie beleidsteksten schrijft is de verleiding groot om weinig aandacht te besteden aan die groep, soms blijft het bij een ontmoedigde zucht over die ‘zorgwekkende zorgmijders’. Bij zware psychopathologie is er inderdaad vaak geen hulpvraag of wordt hulp zelfs geweigerd. De onmondigheid is groot in die groep en die mensen raken sneller aan de zelfkant van de samenleving en op straat.

De onmondigheid is nog groter bij kinderen en jongeren die eenzame isolaties meemaken. Tot nog toe konden beleidsmakers geen consensus vinden om eenzame opsluiting bij wet te verbieden voor kinderen onder de zestien jaar. ‘Omdat er uitzonderingssituaties zijn’, heet het. In de praktijk betekent dit dat kinderen soms gedurende uren of zelfs dagen – soms gefixeerd op een bed, soms bijna naakt – alleen opgesloten worden in bepaalde psychiatrische contexten. ‘Wie kan nu tegen zo’n wet zijn?’ lijkt de logische vraag, maar samen met Ernens moeten we vaststellen dat die unanimiteit niet zo evident is wanneer het gaat over de bescherming van de meest kwetsbare medeburgers.

Onmondigen een stem geven is een beschavingsvereiste. Wie denkt dat voorrang geven aan emancipatie een gutmensch-verzuchting is en dat we de luxe hebben om elke vorm van leed gelijk te behandelen, is eraan voor de moeite. Geen enkel maatschappelijk protest is ooit gestart met verontwaardiging rond een slecht behandeld huisdier of een ongevoelig meegedeelde diagnose. Maar de geschiedenis toont wel dat wanneer de verzuchtingen van een gegoede klasse systematisch het overwicht krijgen, de beschaving plots kan kantelen en de verworvenheden van de verlichting in sneltempo kunnen verdwijnen. Wie zich miskend voelt, haakt af van het sociale project en zijn waarden.

Populisme en extremisme zijn niet eerst het gevolg van een corrupte politieke klasse of van een verderfelijk sociaal­economisch model, maar wel van een samenleving die afdingt op beschaving. Dat begint al bij schijnbaar redelijke verschuivingen in politieke prioriteiten. Het vraagt moed om degene die niet zeuren – omdat ze het niet kunnen of niet willen – voor te trekken, en het levert niet meteen populariteit op. Het redt wel de beschaving.

Leave a Reply

Your email address will not be published.