Niet patiënt, maar hulpverlening is ‘disfunctioneel’

https://www.standaard.be/cnt/dmf20200205_04836493

Het gezin van Tine Nys werd een ‘disfunctioneel gezin’ genoemd. Van alle kwetsende uitvallen die ik de voorbije weken hoorde, is dat één van de meest ondraaglijke. Een hypothetische ‘goegemeente’ kent zichzelf het recht toe om de sukkelaars aan te duiden die het niet tot dat geslaagde niveau konden schoppen. Er is een wij en een zij, en die tweedeling loopt langs de breuklijn succesvol-gefaald: dit is bij uitstek exclusie. Maar welke gezinnen zijn niet ook disfunctioneel, welke mens is niet ook disfunctioneel?

Om te beginnen is het disfunctioneren de kern, en zelfs de motor, van wat een mens tot mens maakt. In de natuurlijke evolutie verliezen de gewervelden, van vissen tot zoogdieren, grotendeels de instinctieve automatismen die er waren bij de ongewervelden, en dat verlies wordt ondervangen met leermechanismen.

Maar de mens is bovendien het enige dier dat zo lang hulpeloos is na de geboorte. Pasgeborenen kunnen niet op eigen houtje naar de moedertepel klimmen en zichzelf voeden. Ze zijn overgeleverd aan de goede zorgen van anderen en moeten zich begrijpelijk maken, zodat helpende figuren – meestal de ouders – hun vragen kunnen interpreteren. Op elk logisch moment zit er speling op die keten: kinderen voelen niet goed wat ze eigenlijk willen, kunnen het niet goed uitdrukken (zelfs wanneer ze al spreken) en ouders kunnen het niet steeds ontcijferen.

Op die hiaten reageert de mens met trial and error, met vallen en opstaan. Was disfunctioneren een werkelijk obstakel, dan waren we er als soort al lang uitgeselecteerd. Het omgekeerde blijkt waar: al die ‘constructiefouten’ zijn uitgemond in flexibiliteit en hebben zo geleid tot een bijzonder veerkrachtige soort, de mens.

Maar ook de menselijke gezinsconstructie is per definitie disfunctioneel. Vanuit het standpunt van de natuur zijn gezinnen artificiële stoomketels van verplicht samenhokkende, heftige gevoelens. Daarin moeten jonge moeders telkens weer het moederschap uitvinden en dat doen ze onvermijdelijk ook slecht en inadequaat. Elke aanzet van iets geeft met dat elan ook een wrong, een afwijking mee. Sterker nog, het is vaak precies die wrong die het kind verder zal doen bewegen in het leven, veelal om dat wat wringt, beter of anders aan te pakken. Ouders moeten te wensen overlaten, zo formuleerde een leermeester het. Een moeder zal dus onvermijdelijk te intens of te onverschillig met haar kind omgaan. Ze zal al te zeer elke vraag willen beantwoorden, of omgekeerd, het kind verzorgen zonder afstemming op de vraag.

Maar vaak zal de moeder ook geleidelijk aan bijsturen, wat des te makkelijker kan als er hulp is. Want dit is inderdaad de rol van de beschaving: ondersteuning bieden wanneer het moeilijk loopt in jonge gezinnen, bij vrouwen die voor het eerst moeder worden en het zonder hulp in de omgeving of zonder voorbeelden in hun geschiedenis moeten stellen. Ook voor opgroeiende kinderen zijn er instellingen – geestelijke gezondheidscentra, hulpdiensten – die moeilijkheden in het gezin kunnen ondervangen. Soms gaat het om stevige problemen.

Maar als wij – psychologen, psychiaters, hulpverleners – net die moeilijkheden niet kunnen aanpakken, wat is dan de meerwaarde van ons beroep, van ons door de ­belastingbetaler gefinancierde opleiding? Het is een wraakroepende paradox dat we weleens als voorwaarde stellen dat patiënten ‘redelijk’ of ‘goed genoeg’ moeten zijn, zich binnen ‘het kader van de therapie’ dienen te gedragen om geholpen te worden. Alsof een arts alleen patiënten zou willen zien die niet al te ziek zijn.

Het wordt pas echt verfoeilijk als we ­patiënten of hun gezin ‘disfunctioneel’ gaan noemen wanneer we bij moeilijkheden ­onmachtig zijn. Als er dan al iemand als ­disfunctioneel gelabeld moet worden, dan is het wellicht de hulpverleningssector die zijn functie niet afdoend kon vervullen. En dat kan, er kan onmacht zijn. Maar onmacht en mislukking moeten tot zelfbevraging en bijsturing leiden, en niet tot een beschuldiging in de vorm van een projectie. Als hulpverleners zouden we zoveel moeten weten.

Leave a Reply

Your email address will not be published.