De erfenis van Charles Darwin

16.02.23, Bazan, A., De erfenis van Charles Darwin. Column. De Standaard.

Concrete dingen, waarneembare voorwerpen en feiten, zijn de eerste werkelijkheid en daar moeten algemene waarheden uit afgeleid worden. Dat schreef de 14de-eeuwse filosoof Willem van Ockham toen hij mee de biologie uit de theologie wou trekken. Charles Darwin, die vijf eeuwen later vinken verzamelde op de Galapagoseilanden, tekende met monniken­geduld de vele variaties in de vorm van hun bek. Het kan niet dat die ­variatie toevallig door God gecreëerd werd, besloot hij: die vogels hebben zich aangepast aan hun omgeving. Zo kwam hij tot de toen onzinnige, absurde, ­belachelijke conclusie dat die variatie ontstond door natuur­lijke selectie.

Biologie was tot dan een wetenschap van het waarnemen, pas later werden ook in het laboratorium experimenten uitgevoerd die de ideeën, ingegeven door de waar­nemingen, konden toetsen. Maar ­Darwin liet zich louter door de getekende werkelijkheid ­raken, en het was die getrouwheid aan de observaties die sterk genoeg bleek om de allesover­heersende over­tuiging dat God de levende soorten had gecreëerd, ­omver te gooien. Het was een overwinning van de ­redelijkheid, omdat Darwins theorie aantoont dat de ­natuur op een logische manier ­vanuit vertrekpunten evolueert: toeval­lige biologische variaties die meer overlevingskansen bieden, ­leiden tot grotere overleving en voortplanting. De natuur heeft dus geen vooraf ­bepaald eindpunt of (goddelijk) plan – of met andere woorden: biologie is geen teleologie.

Psychologie is een jonge wetenschap: pas in de 16de eeuw ontstond het begrip zelf en pas in de 19de eeuw werd de doctrine een wetenschapsveld. Maar het veld is nog jeugdig en openlijk teleologisch ­opgespannen. Een van de grondwetten heet trouwens met zoveel woorden de ‘wet van het effect’, en voorspelt dat gedrag bij een prettig gevolg vaker zal voor­komen en ­minder vaak bij een naar gevolg. De gedachte dat dat niet zo zou kunnen zijn, is absurd: wie zit zo in ­elkaar?

Ook de hersenen begrijpen we als een gereedschapskist om doeltreffend een taak op te lossen. Toch brengen de ‘ornithologen van de menselijke geest’ – zij die de concrete woorden werkelijkheidsgetrouw in hun boeken neerpennen – vreemde infor­matie: mensen kunnen bijvoorbeeld de bal soms helemaal ‘mis’ slaan als het over taal gaat. Doeltreffend ­omgaan met ­olijven sluit uiteraard uit dat je ­gehinderd wordt door het woord ­‘lijven’ dat in ‘olijven’ zit, of nog dat je een angstaanval kunt ­krijgen bij de dubbelzinnigheid van het ‘oortje van een kopje’ koffie, of nog dat je kwaad kunt worden bij het woord ‘ezel’ in een schildersezel die je hebt gekregen. En toch gebeurt dat soms, ook bij perfect ‘gezonde’ of ‘normale’ mensen.

Als je er even bij stilstaat, is niet dat soort dubbelzinnig taaleffect zo verwonderlijk, maar wel de rotsvaste overtuiging dat zoiets tot het rijk der fabels behoort. Wie kleine kinderen meemaakt, weet bijvoorbeeld dat mensen eerst op een grappige ­manier taal gebruiken. Volgens de driejarige Anneke slapen de mensen in Rus(t)land de hele dag. En wanneer mama zegt ‘Dat is voor een noodgeval’, antwoordt ze ‘Maar er vallen hier toch geen noten? Eerst proberen kinderen de woorden te ­begrijpen vanuit de structuur van die woorden zelf. ­Redelijk taalgebruik vervangt niet de eerste ‘onredelijke’ manier, maar overschrijft die, komt erbovenop. Het idee dat we bij ­redelijkheid die ­onredelijke manier van werken geheel ­uitschakelen, dát is ­teleologie. De hersenen zijn niet alleen een ­gereedschapskist; ze ­zuigen ook ongevraagd alles aan wat ze aan ­routines kunnen onderwerpen, en checken niet eerst of die routine redelijk is volgens de normen die mensen zichzelf graag aanmeten. We zijn ons daar niet van ­bewust, maar psycho­linguïstisch ­onderzoek toont dat wel degelijk aan. Ook onze ondertussen gepubliceerde resultaten waaruit blijkt dat mensen rebussen oplossen zonder het te beseffen, kunnen alleen zo verklaard worden.

Psychoanalyse moet niet verdedigd worden en zoals in elke menselijke ­bedrijvigheid is er ook daar veel ballast. Maar de eerstelijnsclinici die de woorden van de mensen letterlijk neerpennen, verzamelen wel het ­materiaal dat in staat is om een allerheersende overtuiging omver te gooien: nee, de mens staat niet op een ­psychische grondvest van redelijkheid: we leggen allemaal soms onredelijke verbanden die ons ­gemoed beïnvloeden en dat gebeurt zonder dat we het beseffen. Dat verandert vrij radicaal de reikwijdte van de kantiaanse vraag ‘wat mogen we verwachten?’, niet alleen voor de psychische zorg, ook voor het samenleven. Wie ten gronde doorheeft dat hij onredelijk kan zijn zonder het te beseffen, kan kritischer worden voor de eigen denkautomatismen en ook minzamer voor de onredelijkheid van anderen. Dat is misschien een bron van hoop.

De naam van de matroos

De naam van de matroos

Ariane Bazan

Donderdag 19 januari 2023 om 3.25 uur

Een van mijn eerste patiënten was een man met rituelen. Voor hij zijn koffie dronk, moest hij drie keer met de ­wijsvinger de bovenomtrek van zijn kopje afleggen, en drie keer om het oortje draaien. Mijn tussenkomst was de herhaling: ‘Kop, oortje?’ Dat herinnerde hem aan een operatie die hij als driejarige ­onderging, onder narcose. Na toediening van de anesthesie, via een masker dat ter hoogte van zijn oren rond zijn hoofd was bevestigd, was hij al tellend in slaap gevallen, om bij het wakker worden de tel te hervatten en zo de draad van het leven vast te houden. Die kanteling naar een andere lezing van de kop en het oortje werkte als een aderlating: de associaties gulpten eruit.

Een betekenaarsfenomeen, heet dat en het lijkt een van de gekste psychoanalytische voorstellen te zijn. Toch ­vallen die fenomenen wel op voor wie voorzichtig en met open geest luistert. In een koppel is de spanning te snijden en de ruzie barst helemaal los als blijkt dat de man de verkeerde olijven kocht. Verwijten vliegen in het rond: ‘Je weet toch dat ik die niet lust.’ De analyticus, die het verhaal te horen krijgt, zegt ­alleen ‘oh!-lijven’ en zo krijgt de spanning een lectuur op het niet onbelangrijk domein van hun seksuele omgang.

Die fenomenen vat Jacques Lacan ­samen onder het motto ‘het onbewuste is gestructureerd als een taal’ en één ­aspect van dat voorstel hebben mijn collega Giulia Olyff aan de ULB en ikzelf aan ­experimentele toetsing onderworpen. Het artikel verschijnt volgende week ­onder de titel We lossen rebussen op ­zonder dat we het weten. Een rebus ­bestaat uit prentjes waarvan je de ­namen aan elkaar moet rijgen om zo tot een nieuw woord te komen. Een equi­valent in het Nederlands van ons experiment gaat zo: op een scherm krijgt een proefpersoon het beeld van een mat te zien, naast het beeld van een roos. We vragen gewoon te kijken. Na vier seconden krijgt zij een woord te zien – hier bijvoorbeeld ‘schip’ – en daarop vragen we naar de eerste zes associaties die dat woord ‘schip’ bij haar oproepen. Het idee is dat de namen van de beelden, mat en roos, een eigen leven kunnen leiden, los van hun afgebeelde betekenis – zoals we in de consultatieruimte zien dat de namen van de dingen – kop, oor of lijven – een eigen weg kunnen gaan, los van hun eerste betekenis. Als dat zo is, dan kunnen ze ook op elkaar inhaken en ‘matroos’ vormen, een woord dat niets met de afgebeelde ­dingen te maken heeft. Als dat woord nu zelfs maar een beetje meer aanwezig is dankzij de beeldjes, dan zullen de proefpersonen iets vaker ‘matroos’ ­zeggen als associatie met ‘schip’. Uiteraard controleren we op spontane ­associaties, want wellicht ­maken mensen ook zonder de beeldjes te zien de associatie met ‘matroos’ bij het woord ‘schip’. Maar het ­resultaat is significant: met de beeldjes erbij geven mensen vaker de rebuslectuur. We halen er ten slotte nog de mensen uit die het ­experiment doorzien, maar ook zij die niet doorhebben wat er gaande is, lossen zonder het te weten rebussen op.

Dat de beelden van een mat en een roos het woord matroos oproepen, is hier om twee redenen onthutsend. Om te beginnen is er geen specifiek ­onderling verband tussen een mat of een roos en een matroos. Wat we tonen, zijn bovendien alleen de afbeeldingen van een mat en een roos, niet de woorden, en toch kun je de resultaten alleen verklaren als de benaming voor elk ding onbewust is opgeroepen, ook al nodigt niets daartoe uit.

We denken doorgaans dat de beelden van de ons omringende wereld hun betekenis direct aanwakkeren, en dat taal eerder een middel is, iets wat je ­gebruikt als je het nodig hebt. Toch ­moeten we veronderstellen dat de dingen om ons heen altijd ongevraagd hun talige associaties aanwakkeren. Ander, recent psycholinguïstisch onderzoek, zoals dat van Sarah Chabal in de ­Verenigde Staten, bevestigt dat trouwens. Die talige associaties kunnen bovendien ook van betekeniswereld ver­anderen: een olijf kan onbewust aan een lijf doen denken en een koffiekop aan een hoofd.

Psychologie is een jonge wetenschap, ze maakt dezelfde denkfouten als de biologie in de 18de eeuw: teleo­logisch redeneren, de redenering afbuigen naar het gewenste resultaat. We verwerpen dat gekke idee dat wie twist over olijven, soms ook twist over lijven: zo dom kunnen we toch niet zijn, is het argument. Betekenaarsfenomenen kunnen niet bestaan omdat ze niet mogen bestaan, omdat redelijkheid de norm moet zijn. Met het rebusonderzoek kunnen we die evidentie ontkrachten: we kunnen op elk ogenblik onredelijke verbanden ­leggen ­zonder het te beseffen. Dat is geen corrigeerbare ­afwijking, maar de condition humaine.

  • Reactie in De Standaard, 26.01.2023: “Het talige onbewuste behoort tot het rijk der fabels”,  Durk Talsma, Johan Braeckman, Maarten Boudry, Filip Buekens.

We hebben allemaal onze ‘verdorven’ seksuele fantasieën

Ariane Bazan

Hoogleraar klinische psychologie en psychopathologie (ULB en Université de Lorraine) en columniste van deze krant.

We hebben allemaal onze ‘verdorven’ seksuele fantasieën

Zaterdag 2 juli 2022 om 3.25 uur

Om seksueel ­geweld in te perken, moeten we ­inzien dat iedereen ‘schan­dalige’ ­noden heeft, schrijft Ariane Bazan.

In het West-Vlaamse Veldegem werd vorige week een kinderarts aangehouden voor voyeurisme en het bezit van kinderporno. In Frankrijk worden twee ministers, Gérald Darmanin en Damien Abad, beschuldigd van seksueel geweld en vorige week kwam aan het licht dat er ook tegen de Franse staatssecretaris Chrysoula Zacharopoulou een klacht loopt wegens verkrachting en seksueel geweld in het kader van haar werk als gynaecologe.

Seksueel geweld is een universele constante: het is van alle tijden, komt voor in alle lagen van de bevolking en vrouwen, kinderen noch mannen blijven gespaard. De daders zijn het vaakst mannen, al kunnen moeders hun (jonge) kinderen soms ook aan verregaande handelingen onder­werpen. Zo vertelde een gezondheids­werker dat een jonge moeder ­opschrok toen ze het verbod kreeg om nog langer fellatio bij haar zoontje toe te passen om hem in slaap te krijgen.

Hulp verlenen aan slachtoffers van seksueel geweld is moeilijker dan je denkt. Zolang een slachtoffer duidelijk in die rol zit en blijft, zijn we empathisch en steunend. Maar als mensen opnieuw een eigen leven gaan leiden en soms – vaak door hun gewelddadig verhaal – verleidingsgedrag of manipulatief gedrag vertonen, kunnen we dat moeilijk verdragen. De omgeving, ook in instellingsverband, is niet ­altijd zuinig op termen als psycho­pathie of perversie, en dat stigma leidt tot uitsluiting. Ook zien we dat jonge slachtoffers die tijdens een zorg­verblijf een eigen seksueel leven ontwikkelen, met masturbatoire of seksuele praktijken, soms op onbegrip en terechtwijzing botsen. Zo kan activisme jegens seksueel geweld overhellen naar hygiënisme, stigmatisering en intolerantie. Dat is jammer, want precies die mechanismen isoleren mensen met hun moeilijke seksuele driften, wat de deur kan openzetten naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sociale ruimte.

Seksueel geweld is moeilijk ­uitroeibaar, precies omdat het zich als een hydra kan gedragen: snijd je er de kop van af, dan groeien er twee koppen terug. Activisme is niet voldoende en, zonder voorafgaand denkwerk, schadelijk. Zo pleit ik voor een ander uitgangspunt. Transgressie, de neiging om je medemens ook als (seksueel) nutsvoorwerp te behandelen, is eigen aan de menselijke conditie. Je krijgt die neiging niet uitgeroeid tenzij je tot bijzonder zwaar geweld ­bereid bent. We kunnen beter proberen transgressieve neigingen te beheren, binnen een kader met beperkingen, dan te proberen ze uit te roeien.

Dat klinkt makkelijker dan het is. Het idee dat tot orgasme leidt, het ­zogenaamde fantasma, is in de kern bij iedereen transgressief. Porno­grafische labels brengen dat goed in kaart: van exhibitionisme en voyeurisme, sadisme en masochisme tot, bijvoorbeeld, vuiligheid, bestialiteit, pis- en kakseks. Het fantasma kan diep schokkend zijn, ook voor de persoon zelf die er opgewonden door raakt. Niet zelden staat iemands fantasma haaks op zijn sociale of bewuste waarden. Het klassieke voorbeeld zijn masochistische neigingen bij mensen die succesvolle machts­posities bekleden, terwijl mensen in zorgberoepen vaker over sadistische fantasma’s vertellen. Toch zegt het fantasma op zich haast nooit iets over het gevaar op seksueel geweld: bij moeilijkere fantasma’s gebruiken mensen duizend omwegen en uitvindingen om respectvol tot orgasme te komen, van masturbatie tot instemmende volwassen partners, over gadgets en vunzig taalgebruik.

Maar niet iedereen vindt de weg tot een vrije seksualiteit, en een moreel ­rigide omgeving en hygiënistische voorschriften verhinderen die zoektocht. Dat is jammer, want wie intiem tot ontspanning komt, zal in de sociale ruimte niet tot wandaad overgaan, en bovendien ook veel minder de neiging hebben om anderen voor de ­eigen fantasmatische kar te spannen. Zo denk ik dat bij ‘ruziestokers’ of ­sociaal onderdanige mensen soms onbewust een overeenkomend ­fantasma leeft, dat misschien niet sterk in de intieme sfeer tot ontlading kan komen.

Beheer van seksueel geweld betekent daarom de openheid om minzaam met de eigen fantasieën om te gaan, en ze in het beste geval ook tot ontspanning brengen, zij het exclusief in een intieme context met zichzelf of met bijdrage van instemmende volwassenen. Maar het houdt ook in dat we aanvaarden dat anderen analoge ‘schandalige’ noden hebben, zonder hen te veroordelen of te stigma­tiseren. Zo verplicht onze menselijke conditie ons niet alleen verregaand de maat te nemen van de soms diep schokkende kern die ons drijft, maar er zowel voor anderen als voor onszelf liefde voor te hebben.

Sterven gaat van hupsakee

Sterven gaat van hupsakee

Donderdag 22 december 2022 om 3.25 uur

Karel Anthierens kwam even bij bewustzijn toen ik hem zag, een paar uren voor zijn dood. Ik bedankte hem: ‘Je hebt het licht gemaakt voor ons’. Een ­verhaal ­zoals dat van de familie Anthierens kan immers wegen.
Toen ik twaalf was, kocht ik een boekje over taal: Voor wie haar soms ­geweld aandoet, van Marc Galle. Er is geen betere samenvatting voor het ­familieverhaal, waar ik op die leeftijd niets over had kunnen vertellen, maar dat ik onbewust toch perfect begreep. De zin zegt wat in de familie woog: hoe mijn grootmoeder in september 1944 geweld werd aan­gedaan, toen ze werd kaal­geschoren, hoewel ze afkeurend had ­geschertst met het ideeëngoed van haar man.
Die zin had in het onbewuste van ­kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen als een lijfspreuk onder de ­radar kunnen werken, en kleine en ­grote anekdotes uit de actualiteit kunnen opsporen die moesten bewijzen hoe ons onrecht wordt aangedaan. Het had een ontspoorde zin kunnen worden, die, losgekoppeld van zijn oorsprong in de aanslag op oma, als bitterheid hardnekkig had kunnen door­leven.
Voor velen van ons kwam het niet ­zover, en ik meen dat dat ook dankzij de kinderen Anthierens was, en in het ­bijzonder dankzij de broers, onder wie Jef, Karel en Johan. Zij zouden wellicht Metoo en de nieuwe politieke correctheid van ­deze 21ste eeuw niet overleefd hebben, maar hun schunnige, onbeschaamde taal, waarmee ze zelfspot,
de dood noch hun verkeerde verleden schuwden, was een verademing.
Ieder van hen leverde grondig werk – Jef schreef boeken over taal, Karel maakte bladen en Johan schreef over en voor Vlaanderen – en daarom waren hun woorden nooit ­gratuit geschimp. Ze spraken de brute waarheid, en die was tegelijk heel erg en toch ook leefbaar, zoals hun vitaliteit aantoonde. Hun vermetele spot werd de ondertiteling bij wat wij, de volgende ­generaties, voelden, maar niet begrepen. We ­kregen handvatten om de ­samen­horigheid, het samen zingen, het grote wij-gevoel te verklaren, en soms ook de kwetsuren of de conflicten. Anders dan wat gewoonlijk gebeurt met taboes, werd het verleden en de pijn ­ervan, ­verbloemd noch geschuwd.
In het bijzonder het kleine boekje van Karel, Het chagrijn van Karolijn (2019), heeft dat effect op mij gehad. Waarom verging het ons anders dan ­zoveel andere Vlaamse families? Karel vertelt in dat boekje honderduit over zijn moeder, mijn grootmoeder, Jeanne Dollé. Toen Karel, 19, en Johan, 16, in 1955 op het punt stonden zich aan te sluiten bij de mars op Brussel tegen de toenmalige ­socialistische ­minister van Onderwijs, Leo Collard, die de bevoorrechte positie van het katholiek onderwijs wou breken, had hun moeder ’s nachts fijntjes hun schoenen verstopt en konden de jongens de straat niet op. ‘Later, schrijft ­Karel, ‘zou ik haar dankbaar zijn omdat ze ons had belet ten strijde te trekken voor een verkeerde zaak.’
Mijn grootmoeder was niet alleen een wijze vrouw, ze dacht ook met zwier en sprak rechtuit. Maar wat vooral ­opviel, was hoezeer zij overliep van liefde. Op 8 november dit jaar deelde Karel met mij de primeur van een gedicht over zijn moeder, een gedicht dat schreit zoals een nummer van Queen. Vijftien brieven van haar vond ik tussen januari en maart 1963, gericht aan mijn moeder en je houdt het onmogelijk droog bij haar woorden: ‘Lief kinneke van mij, mijn appeltaartje, mijn smoutebolletje.’ Als mama Lutgart, die lijdt aan alzheimer, vandaag nog ‘lief kindje’ tegen mij zegt, hoor ik oma fluisteren.
‘Twaalf levens heeft ze geschonken, één gekregen, dat is van haar, ze neemt het mee. Ze kijkt nog even rond, er is niemand, dan gaat ze maar, want sterven gaat van hupsakee’, schrijft Karel. Karel, zoals ook Lutgart en de anderen, verging van de wroeging omdat oma, na zoveel aan zovelen gegeven te hebben, tenslotte alleen stierf. Zoals ook ik van de wroeging verga omdat mijn vader, op 14 maart vorig jaar in volle corona­tijd, alleen stierf in het ziekenhuis na een week met bezoekverbod. Ze zijn hup­sakee, de drie broers en ook papa, en wat blijft er van hun levens over, wat zal er van de onze overblijven?
Door een vreemd toeval ontmoette ik zondag de eerste vrouw van mijn vader, een dame over wie ik niets wist, behalve dat ze bestond. Zo bleek dat mijn vader, tien jaar voor hij mijn moeder leerde kennen, een passioneel huwelijk had met een dame ‘die nooit gestopt was van hem te houden’, en die zestig jaar na datum gretig en liefdevol in mijn trekken de zijne zocht. Wat blijft, is de liefde, voorbij de dood, hardnekkig en gul, liefde die ook na ons bitterheid ontbindt en alles licht maakt.

Tussen hamer en aambeeld

Tussen hamer en aambeeld

Ariane Bazan

Donderdag 10 november 2022 om 3.25 uur

‘Wat doe je met een ­patiënt die met je naar bed wil?’ De 80-jarige Franse psychoana­lytica Françoise Davoine kwam alweer gevat uit de hoek op een congres: ‘Wel, je zegt bijvoorbeeld: “Interessant, en hoe gaat dat eraan toe: hoe zet je de eerste stap? En wat doe je vervolgens?” Met zulke vragen ga je in op het aanzoek, maar uiteraard gebeurt er niets, er wordt alleen gepraat.’ En ze vervolgt: ‘Voorbij het moment van onthutsing laat de mens zich vangen, en vertelt eerst gretig, daarna met meer aarzeling, over zijn seksuele fantasieën.’ Davoine laat de man met zijn vraag aan bod ­komen, zonder hem de les te spellen.

In de onderzoeksgroep waar ik nu werk in Nancy, bestuderen collega’s ­zogenoemde ‘buitengewone ervaringen’. Zo doet een dame het relaas van haar ontvoering door buitenaardse ­wezens en hoe ze in hun ruimtetuig werd verkracht. De analyticus luistert en nodigt de patiënte uit over die pijnlijke momenten te vertellen. Het komt niet in hem op om de dame te ‘corrigeren’.

De werkhypothese is dat zij wellicht wel degelijk een traumatische episode heeft doorgemaakt, waar ze onmogelijk als dusdanig verslag over kan brengen. Ze kan de ­details hebben verdrongen, ze was misschien te jong, ze werd misschien in slaap gebracht. Wat er ook van zij, ze vindt via dat verhaal een ­uitweg.

Een psycholoog helpt mensen tot loutering te komen door hen te laten praten. En dat werkt: de ondernemende man heeft zijn aandacht naar zijn eigen mentale wereld verlegd en de dame kan haar onwaarschijnlijk zware verhaal eindelijk delen met iemand die haar ernstig neemt. De analyticus behaalt dat resultaat door zijn dubbelzinnige houding: door de aanzet van de patiënt te bevestigen noch te geringschatten, krijgt die de kans zijn vaak ­moeilijk te vertellen of moeilijk op te biechten verhaal te verkennen. Uiteraard was elke andere optie catastrofaal: wie met zijn patiënt naar bed gaat of meegaat in het verhaal, blaast op de sintels van de waanzin, maar met de ­pedagogische ­optie – ‘U weet toch dat dat niet mogelijk is’ – laat je de patiënt in de steek.

Ook wereldwijd laaien emoties hoog op. De coronacrisis, de klimaatramp en de oorlogsdreiging zwengelen diepe angsten aan. Om die te weren, gaan mensen vaak heel energiek theorieën ontwikkelen, wat eigenlijk een teken van vitaliteit is. Het is niet eenvoudig om daar een maatschappelijk antwoord op te geven. De tijdens de coronapandemie vaak gehoorde uitspraak ‘België heeft plots 11 miljoen virologen’, ­getuigt van minachting voor een logische, zelfs wenselijke menselijke reactiviteit en werkt zo polarisering in de hand. Maar door paranoïde constructies zonder meer te bevestigen, zet je dan weer de deur naar de waanzin open.

We zitten dus tussen hamer en aambeeld, een beetje zoals in de therapievoorbeelden van daarnet. Kunnen we dezelfde ‘analytisch dubbelzinnige houding’ hanteren op het maatschappelijke ­niveau? Ik weet ook niet meteen hoe we er alle onheil mee kunnen aanpakken, maar wat polarisering en extremisme betreft, valt er wellicht iets te leren bij de Britse analyticus Ian Parker. Hij geeft het voorbeeld van de Sloveense muziekband Laibach, die extreemrechtse en fascistische thema’s bespeelt die historisch sterk onder de bevolking ­leven, met herkenbare sferen, dreiging en symbolen. Het is lang bijzonder moeilijk geweest om de band op het ­politieke spectrum te situeren door hun resoluut dubbelzinnige houding, maar Parker toont aan hoe die strategie er precies toe geleid heeft dat de Sloveense muziekscene niet, of minder, door extreemrechts werd ingepalmd. Mensen krijgen de gelegenheid om in te ­haken op thema’s die bij hen leven, zonder zich echt bij extreemrechts aan te sluiten. De prijs voor dat maatschappelijke effect is de dubbelzinnige verdachtmaking die lang op de leden van Laibach zelf kwam te liggen. De band­leden zijn duidelijk niet uit op pluimpjes voor hun morele superioriteit.

Misschien moeten we de Vlaamse ­canon precies dat krediet geven: dat van een dubbelzinnig concept, dat er komt op aansturen van de N-VA, en dus vanuit een bekommernis die op de een of andere manier bij de bevolking leeft, maar dat wordt samengesteld door een onafhankelijke commissie, niet van N-VA-signatuur. Dat dubbelzinnige ­statuut heeft wellicht grote voordelen: als het thema ‘Vlaamse identiteit’ leeft, dan kan de canon een toevlucht zijn die niet ook een ideologie mee oplepelt. De canon bezet zo een terrein, dat in het andere geval alleen op een gekleurde, of misschien zelfs gepolariseerde manier wordt ingenomen. Ook de ­leden van de commissie zullen geen pluimpjes krijgen, en de prijs is nu al die van de dubbelzinnige verdachtmaking, maar wellicht komt loutering pas aan die prijs.

De wetten van de geest zijn niet die van het lichaam

De wetten van de geest zijn niet die van het lichaam

Ariane Bazan

Donderdag 13 oktober 2022 om 3.25 uur

Op een avond krijg ik telefoon. Ik begrijp dat er iets heel fout gaat met een jongeman die al een tijd bij me komt spreken – laat ik hem Max noemen. Zijn vrienden hebben hem van het venster weggelokt waar hij eerst uit wou springen. De jongeman is verward en hoewel ik een poos aan zijn zijde blijf, vind ik de situatie onveilig. Ik zoek een ­psychiatrische spoedopvang. Het wordt een chaotische nacht. Terwijl we in een wachtzaal zitten, maakt hij een gevat grapje en proest ik het uit. In een ander ziekenhuis begrijp ik dat hij voor opname uit de kleren moet. Toch maar niet dan, denk ik, en we gaan naar een derde plek. De psychiater wil niet dat ik tijdens het consult bij hem blijf. Plots stormt Max het ziekenhuis uit, ik snel hem achterna. Een opvangplaats komt er niet meer die nacht. Max vraagt of ik hem wil vertrouwen. Ik kijk hem aan en ik hoor mezelf zeggen: ‘Goed, maar ik wil je morgenvroeg om 10 uur bij mij op consult zien.’Max staat inderdaad de volgende ochtend voor de deur. De sessie verloopt stroef, ik wil hem de volgende dag terugzien. Morgen duurt het een kwartier en je betaalt een sessie, zeg ik, maar ik wil je verder elke dag even zien en al die sessies heb je dan al betaald. Zo werken we samen verder. Hij betaalt niet altijd, komt niet altijd opdagen. Hij is vaak erg boos op me, niet zelden vrij kwetsend. Via het internet snuistert hij naar mijn persoonlijke leven, voelt aan wat bij mij pijn doet en zegt dingen die me uit het lood slaan.De eerste jaren scheldt hij me af en toe de huid vol: hoe het toch ­mogelijk is dat hij al zo veel geld heeft uitgegeven aan de therapie en dat er niets, maar dan ook werkelijk niets in zijn leven is veranderd. Ik roep soms de hulp van een psychiater in om met twee in die behandeling te staan, maar de psychiaters worden één na één door Max­ ­afgevoerd met scherpe kritiek op hun praktijken. Zo hompelen we ­samen verder.Het verhaal eindigt niet als een sprookje. Als ik Max nog zie, hoor ik hoezeer het oorlog blijft in zijn huishouden en op zijn werk. Lang kan ik daar niet bij blijven stilstaan, even later komt zijn Marlene naast hem staan, geeft hem hun peuter door om me een hartelijke hand te schudden. En toch heb je onder­tussen veel in je leven waar kunnen maken, denk ik bij mezelf, en kan ik zien hoe ik niet langer de enige ben om dag in dag uit elke ochtend ­opnieuw van je te houden.Zoals Max was de door de liefde bedrogen Sjahriaar uit Duizend-en-een-nacht gek geworden van verdriet: pas de dood, zo dacht hij, kon anderen laten voelen hoe werkelijk pijnlijk het leven voor hem was. Maar de wijze Sjeharazade tikte hem daarover nooit op de vingers. Ook was ze niet te bevreesd om zich in de chaos van de nacht te werpen, zelfs daar waar het voor haar gevaarlijk was. Sjahriaar was onthutst: ­zo veel onberekende overgave had hij niet verwacht. Toen zij voorstelde ­elkaar de volgende ochtend terug te zien, hoorde hij zichzelf zeggen dat het goed was. En zo spraken ze telkens de volgende dag af, en telkens was hij op de afspraak. Meer dan eens had hij kritiek op haar verhalen, die altijd maar hetzelfde vertelden, en toch kon hij zijn nieuws­gierigheid niet bedwingen. Na ­Duizend-en-één nachten was hij zijn doodsplannen vergeten. Hij was ­intussen zelf door de liefde ­gevangen – en zoals iedereen weet, komt liefde met zoveel zorgen dat zelfs de dood erbij verbleekt.Of we nu voor of tegen eutha­nasie bij psychisch lijden zijn, of het soms niet meer weten, een jong meisje is gestorven en we zijn verweesd. Soms denken we dat als de problemen groot en complex zijn, we voor de behandeling grof wapengeschut moeten bovenhalen. Maar de wetten van de geest zijn niet die van het lichaam. Het zijn liefde, wijsheid, soepelheid, geduld en volharding die hier het verschil kunnen maken, en kennis over het mens-zijn. Het idee dat we het lijden van anderen met technisch vernuft of handleidingen de baas kunnen, roept grote weerzin op, zeker bij diep lijden. We hebben psychologen nodig die zich in het gevaar van de menselijke band ­durven te begeven, met het scherpe besef dat als anderen hun laatste hoop aan ons verbinden, we die met de grootste zorgzaamheid ­moeten bewaren.

Tot de hemel op onze kop valt

Tot de hemel op onze kopt valt

Donderdag 15 september 2022 om 3.25 uur

Het werd een beangstigende zomer, met kerndreiging, bosbranden, apenpokken en overstromingen. Zo moet de avond voor het einde van de wereld aanvoelen, dacht ik bij een glas wijn op een verjaardagsfeestje.
Enkele collega’s menen dat ‘het systeem’ verrot is, wijzen op dreigingen en zijn verbolgen. Mochten mensen zich niet laten doen en wakker worden, dan waren we ­misschien niet verloren. ­Andere psychologen bieden zich aan om de angsten ­eigen aan de tijd, zoals klimaatangst, te behandelen. Laten we duidelijk zijn: de werkelijkheid is duister en er zijn geen eenvoudige uitwegen, ook die maatschappelijke aanklacht tegen het systeem niet, noch die ‘gespecialiseerde’ hulpverlening. Misschien zijn er helemaal geen uitwegen.
Uiteraard is het nodig om elkaar burgerzin te bij te brengen, elkaar aan te moedigen om energie te besparen, minder grondstoffen te verspillen en minder te vervuilen. Groepen mensen ruimen stranden of rivieren op, verenigingen slagen erin natuurgebieden te beschermen en politici nemen maatregelen om de klimaatopwarming tegen te gaan. Mijn ontzag en dankbaarheid gaan naar hen uit: ze doen belangrijk werk. Toch doet zich ook een paradox voor. Wie zich met hart en ziel inzet, wordt er elke dag mee geconfronteerd dat zijn inspanningen weinig zoden aan de dijk brengen, en raakt ontmoedigd of wordt wanhopig. Met die aanzwel­lende rangen verbitterden wordt de ­toestand nog wranger.
We kunnen de dingen misschien andersom zien. Misschien is het zo dat doodsangst en levensurgentie in feite de norm zijn, zoals dat het geval was voor de meeste generaties vóór ons, of zoals dat nu nog het geval is voor de meeste mensen die niet in rijke westerse landen leven. Van de Germanen wordt gezegd dat ze nietsontziend ­waren, maar tegelijk vreesden dat de hemel op hun kop zou vallen. Als je dat letterlijk neemt, is dat een bijzonder scherpe angst. Velen zouden bij het ­naderen van het jaar 1000 zelfs dagelijks de apocalyps gevreesd hebben. De jaren 30 en 40 van de vorige eeuw voelden wellicht ook aan als het einde van de beschaving. En ik kan me herinneren hoe we het in de jaren 80 hadden over een nakende kernoorlog.
Het idee is niet dat ook de rampspoed die we nu meemaken, wel zal overwaaien en dat we dus beter het hoofd koel kunnen houden en gewoon afwachten tot het voorbij is. Nee, we kunnen nog veel ten goede veranderen. Maar de geschiedenis leert dat mensen kunnen leven met het scherpe besef dat het binnenkort allemaal voorbij kan zijn. Freud schreef een belangrijk deel van zijn werk tussen de twee wereldoorlogen in, Beethoven werd doof, Lacan afatisch en Claus wist dat dementie kwam, en toch bleven ze ook dan scherp.
Als wanhoop en angst het gemoed toch al zijn binnengeslopen, is het misschien slimmer om niet het kansloze gevecht met die gevoelens zelf aan te gaan, maar wel om uit doodsangst vlijt te putten en uit wanhoop moed.
Misschien is onverzetbaar werk zelfs de enige manier. Dat werk hoeft ook niet per se onze job te zijn: werk is waar we goed in zijn en waar we ons desondanks onvermoeibaar in willen bijschaven. Door die vervulling is er om te beginnen psychische stevigheid – en die biedt wellicht nog het beste verweer tegen de waan van de eenvoudige oplossingen en tegen collectieve haat jegens een uit te roeien vijand. Dat maakt dan weer de toestand niet nog erger, wat op zich al een niet geringe prestatie is. Voorts is het eigen aan crisissen dat ze onvoorspelbaar zijn: soms zijn het de agenten van het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) die een sleutelrol spelen, soms zijn het groothandelaars, poetsvrouwen en dispatchers. Voor elk soort werk zullen er ooit minstens enkelen zijn van wie het talent de koers van de geschiedenis mee zal bepalen, en dan kan vakmanschap een wereld het verschil betekenen.
Maar fundamenteler is dat dat soort werk op zich de krachtigste zet is die leven op de dood verovert: elke minuut van bijschaven brengt het werkstuk dichter bij iets wat ook zonder ons betekenis heeft. Ook al valt de hemel op onze kop, het leven zal al voor minstens dat stuk de moeite geweest zijn. Il faut cultiver notre jardin, wist Candide, en in die tuin vallen werk en planeet samen.

De aanstekelijkheid van een prikje

Ariane Bazan

Donderdag 2 juni 2022 om 3.25 uur

Op het einde van de 19de eeuw genoot psychiater Jean-Martin Charcot, hoofd van de ­afdeling ‘geestesgestoorden’ in het Parijse ziekenhuis La Salpêtrière, een mediatiek succes. In zijn afdeling verbleven vrouwen die het etiket ‘hysterica’ droegen. Charcot maakte komaf met het hardnekkige idee dat die ­dames hun lijden zouden veinzen. Zo had de Britse arts Thomas Sydenham hen twee eeuwen voordien nog ‘de grote bedriegers’ genoemd.Hysterische en lichamelijke symptomen kun je vaak niet van elkaar onderscheiden. Soms vertonen patiënten verstijfde of verdoofde ledematen, maar geen enkel lichamelijk letsel kan die stijfheid of die anesthesie verklaren. Charcot, die graag in het openbaar optrad, kon dankzij een toestelletje op de arm, dat de minste beweging opschaalt, aantonen dat er bij een ‘hysterische’ verstijving niet de minste trilling was, terwijl dat wel duidelijk het geval is als je een vrijwilliger vraagt om zo’n verstijving te veinzen.Een andere keer prikte hij onverwachts met een naald in de arm van een patiënte met hysterische anesthesie: ze schrok niet op. ­Hysterica’s simuleren dus niet, zei Charcot: hun arm, om bij het laatste voorbeeld te blijven, is wel degelijk fysiologisch verstijfd of verdoofd.Het publiek en de medische ­wereld twijfelden. Charcot maakte op basis van de toen pas uitgevonden fotoreproductie een catalogus van de verschillende stadia van de ‘reguliere hysterische ­crisis’. Zo heette een van die stadia de ‘passionele kruisigingshouding’. Het viel confraters op dat die alleen bij de dames van La Salpêtrière voorkwam. Toen het fenomeen ook door een collega, zoals Hyppolyte Bernheim in Nancy, bij enkele van zijn patiënten werd opgemerkt, ging het over vrouwen die eerder een tijd in La Salpêtrière hadden verbleven. Ze nemen het van elkaar over, was de conclusie, en dan denken we automatisch toch aan simulatie.GroepsdrukOok op de weide tijdens het festival We R Young in Hasselt zou de ­paniek bij één jongere of enkele jongeren ontstaan zijn, die misschien wel of misschien niet een prik kregen. De emotie zou dan snel door anderen, wellicht zonder prik, zijn overgenomen en tot ‘massahysterie’ hebben geleid. Het ­lijden daarbij – de benauwdheid, de ademhalingsproblemen, het flauw­vallen – zijn echt.Hoe kun je nu ­gedrag van elkaar overnemen zonder te doen alsof? Charcot toonde aan dat onder hypnose ook niet-hysterische mensen hun arm kunnen stijfhouden zonder te trillen. Toch is hypnose geen fysieke ingreep, maar ­alleen een suggestie die we, veelal door omstandigheden van groepsdruk, hoge emotie of gezag, zonder kritiek aanvaarden. Dat idee – ‘ik ben verdoofd’ of ‘ik ben geprikt’, bijvoorbeeld – wordt zonder die controle een ‘vrije’ gedachte, die effecten in het lichaam kan veroor­zaken, zoals verdoving, maar ook ­pijn­reacties of zelfs flauwvallen.Het incident op de festivalweide maakt duidelijk dat mensen soms ­onkritisch elkaars mentale wereld over­nemen. In hechte groepen of bij felle emoties gaan ideeën makkelijker over van mens op mens, en uiteindelijk is ­iedereen er vatbaar voor. Wat journalist Stein Falk daar vorige week in het VRT-Journaal over zei, was opmerkelijk: ‘Je mag er niet aan denken dat op grote festivals deze zomer paniek of hysterie ontstaat of – het is ook moeilijk om er een verslag over te brengen’. Het was alsof Falk tijdens het spreken zelf de maat nam van de mogelijke impact van zijn woorden – dat hij zelf misschien wel mensen onbewust op het idee zou kunnen brengen – en daar even voor ­terugdeinsde.Diagnose voor ontredderingIedere mens kampt in zijn leven met onbestemde angsten, onvatbare mislukkingen en afwijzingen, en de onmogelijkheid om de vinger op de wonde te leggen maakt de gevoelens ellendiger. ‘Misschien ben ik wel gek aan het worden, of komt het nooit goed met me’, denken we soms. Maar dankzij de ­mogelijke oorzaken voor ontreddering die de ronde doen, en waar vaak een medische uitleg voor bestaat, kunnen we dat onbehagen concreet aan iets vastknopen. Dat lucht op en zo laten we die informatie onkritisch toe.Tegenwoordig doen termen als ­hyperactiviteit, burn-out, hoog­begaafdheid, hoogsensitiviteit of ­borderline de ronde. Als plots veel mensen tegelijk hun ontreddering aan zo’n diagnose verbinden, krijgen we, zoals bij fysieke aandoeningen, ware mentale epidemieën. Misschien verschilt zo’n epidemie niet zo sterk van de Hasseltse ‘massahysterie’ en wordt ze verspreid door mediati­sering, waar Falk al voor leek te vrezen.Zowel in het ene zowel als in het ­andere ­geval haalt niet een specifiek ­lichamelijk defect ons onderuit, maar wel de tijdloze moeilijkheid van wat het betekent om mens te zijn, en dat is wellicht zowel een vloek als een zegen.

In de greep van oud zeer

In de greep van oud zeer

Donderdag 28 april 2022 om 3.25 uur

Als jongen van zes kreeg Bart zijn eerste fiets en hij waagde meteen een ritje. Toen hij even later met bebloede knieën huilend naar binnen liep, lag zijn moeder in haar zoveelste roes languit in de zetel. Zoals wel vaker, bleef ze ook toen onbewogen en kil. Dertig jaren later is de jongen een ­robuuste man met een succesvol ­beroepsleven, maar met grote liefdespijn. Hij kruist het pad van verschillende vrouwen en meer dan één – meen ik te horen – zou graag met hem in zee gaan, maar hij houdt de boot af. Zijn keuze valt tenslotte op een introverte en kille collega, die hem dan eens wel, dan eens niet in haar bed toelaat. Elke nee komt als een verplettering, en is het bewijs dat hij niet aan de vroege vloek kan ontsnappen: de vrouwen die hij liefheeft, blijven soms onbewogen, ook als hij hen het meest nodig heeft.

De Amerikaanse psycholoog Edward Thorndike formuleerde een wetmatigheid die veronderstelt dat bevredigende of beloonde handelingen waarschijnlijker worden en dat onaangename of bestrafte keuzes verdwijnen. Dat lijkt een redelijke aan­name, die in het psycho­­lo­gische veld zeer populair werd. Toch is die stelling ook vreemd, omdat psychologen vaak net het tegenovergestelde meemaken in hun praktijk. Vaak maakt de mens van middelbare leeftijd met liefdes- of relatie­pijnen hetzelfde mee: de gekozen partner, hoewel op het eerste gezicht zeer verschillend van de vorige, blijkt toch ook weer afwijzend, onbereikbaar, kil, onbetrouwbaar of gewelddadig. Of de patiënt verandert van werk­omgeving en ook daar zijn collega’s of bazen steevast opnieuw hoogmoedig, autoritair of kwaadwillig. Alsof vroegere onaangename of bestrafte ervaringen veel eerder waarschijnlijker dan wel onwaarschijnlijker worden, Thorndike en zijn successen ten spijt.

Toch is dat niet zo verwonderlijk. ‘Maar dame X en dame Y, die leken het wel voor jou te hebben?’, probeer ik met Bart. ‘En je kunt niet zeggen dat het oninteressante vrouwen zonder charme zijn.’ ‘Dat is waar,’ zegt hij aarzelend, ‘maar ze kunnen me niet boeien.’ Hij legt de vinger op de wonde: alleen situaties of mensen die ons herinneren aan oud zeer, ­steken ons mentaal aan of ‘winden ons op’, ook al beseffen we dat niet bewust. Een eerder koele vrouw, die toch niet ongevoelig is voor zijn charmes, is dé perfecte match voor Bart. Als kind was zijn onmacht jegens zijn moeder traumatisch. Nu hij ­zoveel meer troeven heeft dan toen, is het alleen wachten op een gelegenheid om te tonen dat hij nu wel kan wat vroeger niet lukte: een afstandelijke vrouw tot liefde voor hem bewegen. Sterker, alleen die overwinning kan hem de mentale heling bieden voor het schokkende orakel dat hem sinds zijn kindertijd boven het hoofd hangt: dat hij vrouwen van zijn voorkeur niet tot liefde zou kunnen brengen.

Wat geldt voor Bart, geldt voor ons allen: oud zeer houdt ons in zijn greep. Om hem te parafraseren: we zijn geboeid door ons verhaal, ­gegijzeld door de trauma’s van onze geschiedenis. Thorndikes wetmatigheid houdt daar geen rekening mee. Zijn wetmatigheid ­beschrijft de redelijke mens zoals we graag zouden willen dat die is: op een mooie dag beginnen we met een schone lei en met voldoende wilskracht, herschrijven we ons verhaal. Dat soort wishful thinking houdt vast aan het ­geloof dat het verleden zich niet aan ons kan opdringen als we dat niet willen.

De actualiteit maakt pijnlijk duidelijk dat dat buiten de menselijke conditie is gerekend. In het indrukwekkende interview met Bruno Beeckman, oorlogscorrespondent in Oekraïne (DS weekblad 16 april) staat: ‘Het begin van dit conflict is belediging. De Sovjet-Unie viel uiteen, was een lijk. Wij hadden gewonnen, ­riepen we. En dan vonden we het ook nog eens ­nodig om op dat lijk te gaan dansen.’

Historische vernederingen zijn bijzonder traumatische krenkingen, en daardoor tijdbommen: doet zich een ‘goede gelegenheid’ voor om de geschiedenis te herschrijven en dus de krenking te helen, dan kan dat een nieuw conflict aansteken.

Zo’n historische lezing verhindert ook de makkelijke interpretatie van het kwade tegenover het goede. Bart is niet louter het slachtoffer van de onbarmhartige dames in zijn volwassen leven, hij herhaalt zelf keer op keer oud zeer dat onverwerkt bleef. Ook geopolitiek hebben we niet of niet voldoende werk gemaakt van het helen van ­oude krenkingen, door banden te smeden , door de waardigheid van de ­ander te blijven erkennen. Zoals Bart zijn ook wij mee ­verantwoordelijk voor wat ons overkomt.

De psychologische motieven van Poetin (en van het Westen)

De psychologische motieven van Poetin (en van het Westen)

Donderdag 17 maart 2022 om 3.25 uur

Maandag vroeg de Parijse politicoloog Jean-Vincent Holeindre op de radiozender France Culture hoe het komt dat het vooruitzicht van een oorlog in Europa lange tijd ondenkbaar was. De vraag sloeg niet op een verkeerde inschatting van de informatie van de Amerikaanse veiligheidsdiensten, die al langer voor de oorlog waarschuwden. Nee, zegt Holeindre, het gaat over een ‘filosofisch onvermogen om oorlog in Europa voor mogelijk te houden’. ‘Wishful thinking langs onze kant’, noemde de Leuvense hoogleraar Russische politiek Ria Laenen het, een wensdenken dat ook snel ‘een voorbarig optimisme’ over een mogelijke uitweg uit het conflict voedt.

Er spelen krachtige psycholo­gische motieven mee in Poetins strategie. Hij verwijst naar de ­geschiedenis van zijn land en naar de elementen van trots in het Russische verhaal als aanloop naar deze oorlog: het grote tsarenrijk, de rol van de Russen bij de overwinning op het naziregime in de Tweede ­Wereldoorlog. We luisteren met verbazing naar zijn beschuldiging van een ‘nazistische’ anti-Russische ­genocide in Oekraïne. Bij analisten in het Westen varieert Poetins diagnose van gehaaid tot krankzinnig, maar bijna altijd luidt het dat de man niet voor rede vatbaar lijkt.

Toch spelen misschien ook psychologische motieven mee in de westerse ‘naïviteit’ jegens de intenties van het Kremlin. We geloven graag en snel dat er binnenkort een kentering ten goede komt, maar hierin zijn we zelf misschien irrationeel. Heel Europa zat tenslotte midden in die geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog die Poetin ­bespeelt. Dat is ook buiten Rusland ­reden genoeg om het beeld van een derde wereldoorlog op Europese grond te weigeren. We hopen dat we met sancties, steun aan Oekraïne, en steun aan de interne Russische oppositie dat horrorscenario zullen afwimpelen.

De Russische dichteres en journaliste Maria Stepanova vertelt hoe Poetin na zijn herverkiezing in 2012 voor een enorme menigte in Moskou een toespraak hield, waarin hij de Russische dichter Michail ­Lermontov citeerde. Een van ­Lermontovs beroemdste gedichten gaat over de Napoleontische oorlogen, toen de Russen voor het eerst hun meningsverschillen opzijzetten om een vijand aan de poorten af te weren: ‘Wij zullen sterven voor Moskou, zoals onze broeders stierven.’ Toen Poetin die regel las, herinnert Stepanova zich, had hij tranen in de ogen.

Een kernoorlog kan niet gewonnen worden. Toch weegt dat zeer prozaïsche, zeer eenvoudige gegeven niet altijd op tegen menselijke onredelijkheid. We doen er goed aan te beseffen dat Poetin trots ­belangrijker kan vinden dan de ­eigen dood, of dan de dood van massa’s mensen in Europa, ook ­binnen Rusland.

Ook in het ‘beste scenario’, waarin de Navo terughoudend blijft, oogt de nabije toekomst schrikwekkend. De kans bestaat dat de beelden en getuigenissen uit Oekraïne met de dag ondraaglijker en huiveringwekkender worden, en dat de westerse niet-inmenging in de ­publieke opinie op steeds groter protest en grotere afschuw botst. Dat ‘beste scenario’ is er dus één waarin we in de kamer naast ons het gekerm van een gefolterde geliefde horen, terwijl we zelf een pistool ­tegen het hoofd hebben. Maar interveniëren zou inderdaad de deur openzetten voor een nucleair inferno, met evengoed onafwendbare ­catastrofes in de nasleep. Op een plotselinge en vreselijke manier herhaalt zich een ­patroon dat voor heel Europa in de Tweede Wereldoorlog bijzonder traumatisch was: ook toen werden onze broeders afgeslacht terwijl we er bijstonden en grotendeels niets deden.

Er is geen troost of geen verlichting voor die analyse. Maar mochten we er, bijvoorbeeld door diplomatieke onderhandelingen, toch in ­slagen die catastrofes grotendeels te voorkomen, dan is er winst. Door deze crisis ervaren we aan den lijve dat veiligheid, vrijheid en comfort bijzonder fragiel zijn, en daardoor wordt de politiek opnieuw een zaak van uitzonderlijk belang, met voorop het democratisch functioneren van het Europese collectief. Maar misschien nemen we ook de maat van een Europees onverwerkt verleden, nu we merken dat het zich ­onverwacht en in al zijn rauwheid kan herhalen.