De psychologische motieven van Poetin (en van het Westen)

De psychologische motieven van Poetin (en van het Westen)

Donderdag 17 maart 2022 om 3.25 uur

Maandag vroeg de Parijse politicoloog Jean-Vincent Holeindre op de radiozender France Culture hoe het komt dat het vooruitzicht van een oorlog in Europa lange tijd ondenkbaar was. De vraag sloeg niet op een verkeerde inschatting van de informatie van de Amerikaanse veiligheidsdiensten, die al langer voor de oorlog waarschuwden. Nee, zegt Holeindre, het gaat over een ‘filosofisch onvermogen om oorlog in Europa voor mogelijk te houden’. ‘Wishful thinking langs onze kant’, noemde de Leuvense hoogleraar Russische politiek Ria Laenen het, een wensdenken dat ook snel ‘een voorbarig optimisme’ over een mogelijke uitweg uit het conflict voedt.

Er spelen krachtige psycholo­gische motieven mee in Poetins strategie. Hij verwijst naar de ­geschiedenis van zijn land en naar de elementen van trots in het Russische verhaal als aanloop naar deze oorlog: het grote tsarenrijk, de rol van de Russen bij de overwinning op het naziregime in de Tweede ­Wereldoorlog. We luisteren met verbazing naar zijn beschuldiging van een ‘nazistische’ anti-Russische ­genocide in Oekraïne. Bij analisten in het Westen varieert Poetins diagnose van gehaaid tot krankzinnig, maar bijna altijd luidt het dat de man niet voor rede vatbaar lijkt.

Toch spelen misschien ook psychologische motieven mee in de westerse ‘naïviteit’ jegens de intenties van het Kremlin. We geloven graag en snel dat er binnenkort een kentering ten goede komt, maar hierin zijn we zelf misschien irrationeel. Heel Europa zat tenslotte midden in die geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog die Poetin ­bespeelt. Dat is ook buiten Rusland ­reden genoeg om het beeld van een derde wereldoorlog op Europese grond te weigeren. We hopen dat we met sancties, steun aan Oekraïne, en steun aan de interne Russische oppositie dat horrorscenario zullen afwimpelen.

De Russische dichteres en journaliste Maria Stepanova vertelt hoe Poetin na zijn herverkiezing in 2012 voor een enorme menigte in Moskou een toespraak hield, waarin hij de Russische dichter Michail ­Lermontov citeerde. Een van ­Lermontovs beroemdste gedichten gaat over de Napoleontische oorlogen, toen de Russen voor het eerst hun meningsverschillen opzijzetten om een vijand aan de poorten af te weren: ‘Wij zullen sterven voor Moskou, zoals onze broeders stierven.’ Toen Poetin die regel las, herinnert Stepanova zich, had hij tranen in de ogen.

Een kernoorlog kan niet gewonnen worden. Toch weegt dat zeer prozaïsche, zeer eenvoudige gegeven niet altijd op tegen menselijke onredelijkheid. We doen er goed aan te beseffen dat Poetin trots ­belangrijker kan vinden dan de ­eigen dood, of dan de dood van massa’s mensen in Europa, ook ­binnen Rusland.

Ook in het ‘beste scenario’, waarin de Navo terughoudend blijft, oogt de nabije toekomst schrikwekkend. De kans bestaat dat de beelden en getuigenissen uit Oekraïne met de dag ondraaglijker en huiveringwekkender worden, en dat de westerse niet-inmenging in de ­publieke opinie op steeds groter protest en grotere afschuw botst. Dat ‘beste scenario’ is er dus één waarin we in de kamer naast ons het gekerm van een gefolterde geliefde horen, terwijl we zelf een pistool ­tegen het hoofd hebben. Maar interveniëren zou inderdaad de deur openzetten voor een nucleair inferno, met evengoed onafwendbare ­catastrofes in de nasleep. Op een plotselinge en vreselijke manier herhaalt zich een ­patroon dat voor heel Europa in de Tweede Wereldoorlog bijzonder traumatisch was: ook toen werden onze broeders afgeslacht terwijl we er bijstonden en grotendeels niets deden.

Er is geen troost of geen verlichting voor die analyse. Maar mochten we er, bijvoorbeeld door diplomatieke onderhandelingen, toch in ­slagen die catastrofes grotendeels te voorkomen, dan is er winst. Door deze crisis ervaren we aan den lijve dat veiligheid, vrijheid en comfort bijzonder fragiel zijn, en daardoor wordt de politiek opnieuw een zaak van uitzonderlijk belang, met voorop het democratisch functioneren van het Europese collectief. Maar misschien nemen we ook de maat van een Europees onverwerkt verleden, nu we merken dat het zich ­onverwacht en in al zijn rauwheid kan herhalen.

Liefde op maat van het verschil

Liefde op maat van het verschil.

Donderdag 17 februari 2022 om 3.25 uur

‘Het eerste wat hij doet als hij van het werk thuiskomt, is mijn borsten vastnemen. Hij doet het zonder na te denken, als een vanzelfsprekende begroeting. Veel mensen begrijpen niet wat ons bindt, maar dat is het antwoord. Hij neemt mijn borsten vast, en ik kom tot rust, ik weet dat ik er mag zijn, dat het leven goed is.’

Ik had maar één gesprek met deze vrouw, halverwege de 40, bedrijfsleidster van een middelgrote onderneming en sinds een drietal jaren ­samen met veel jongere dakwerker van Oost-Europese origine. Het is haar eerste vaste verhouding en haar omgeving is argwanend. Heel anders dan zijzelf staat haar partner zonder ambitie in het leven. Maar na een aarzelend begin is de verhouding ­gegroeid en intens hecht geworden. Elke avond liggen ze lepeltje-lepeltje in bed, en hij vertelt over zijn dag, zijn ­belevingen en zijn verwachtingen.

Als ik die middag naar huis wandel, moet ik aan mijn ­ouders denken. Mijn moeder, een Vlaamse met Brugse wortels, in Machelen ­geboren uit een Vlaams-nationalistisch gezin en mijn vader, een Brusselse ket van Spaans-Algerijnse origine met anarchistische, communistische, soms zelfs anti-Vlaamse ideeën. Toch waren ze hun hele leven lang verliefd. Mijn moeder wilde dat we naar een Nederlandstalige school gingen en dat was voor mijn vader nooit een twistpunt. Een jaar voor hij stierf, zag ik ze op hun terras in de Dordogne zitten, naast elkaar, rustig. Het raam stond open en zo ving ik deze zin op: ‘Je suis heureux avec toi.’

Liefde past niet zoals deksels op potjes, zoals kleren die je als gegoten zitten. Je komt niet op een mooie dag de liefde tegen, in de vorm van een zielsverwante die het leven voor jou in petto heeft. Mensen ­haken toevallig op elkaar in – en niet zelden is de eerste ontmoeting een seksuele beroering – waarna ze vaak nogal verbaasd zijn elkaar samen te treffen. De ander is allesbehalve de ­gedroomde match, de op de eigen maat ingebeelde evenknie, maar een onthutsende vreemde, met andere waarden en verwachtingen, soms zelfs andere ijkpunten of een andere taal. Liefde op maat van het verschil, denk ik nu.

In de huidige emancipatiestrijden worden we soms zeeziek van de vermenging tussen identiteit en diversiteit. Groepen scharen zich rond identiteiten om discriminatie aan te klagen en te ijveren voor inclusiviteit in een diverse samenleving. We vormen groepjes van hetzelfde om het recht op verschil op te eisen.

Zulke ­geclaimde identiteiten vergen bovendien waterdichte afscheidingen. Een vrouw kan dan de beleving van een man niet verwoorden, een witte niet die van een zwarte, een rijke niet die van een arme, ik niet die van jou. Misschien is dat zo, wie zal het zeggen. Maar in de liefdesverhalen die ik in mijn praktijk hoor, is het ­precies de kloof die de liefde kansen geeft. Wanneer we onszelf niet herkennen in de ander, kan empathie of zelfliefde tekortschieten. De rest van de weg moeten we dan wel ‘over hebben voor elkaar’ en wellicht is pas die onbaatzuchtige liefde werkelijke liefde.

Net zoals het verschil de motor is van de liefde, is de onmogelijkheid van de verwoording de motor van het schrijven, en de onpeilbare afstand tussen menselijke ­belevingen de motor van de cultuur. Al wat ooit gecreëerd werd, put uit die pijn van de kloof en uit het verlangen om bij de ander te komen. Toch komt de koestering van het verschil pas in tweede instantie, zowel in het leven als in de geschiedenis.

In het verhaal van de mensheid was zoveel arbitrair en onberecht geweld dat we nog vele emancipatorische gevechten in het verschiet hebben, en dat we ons in die gevechten ook onder vaandels scharen die nooit helemaal de onze zijn. Wat we niet hadden voorzien en ook niet konden voorzien, is dat pas op de valavond van zo’n strijd een andere figuur kan verschijnen. Het is pas als de vlag mag opgeplooid worden dat we elkaar misschien ontmoeten, heel verbaasd elkaar daar te treffen. Want geen twee mensen zijn zo verschillend als zij die eerst dachten ‘hetzelfde’ te zijn. En als we het voor elkaar over hebben, pas dan kan ons liefdesverhaal beginnen.

Ademruimte voor de samenleving

Ademruimte voor de samenleving Donderdag 20 januari 2022 om 3.25 uur

Enkele jaren geleden ontving ik een man met wie het eerst heel moeizaam werken was. Wat in zijn verhaal ook naar boven kwam over de wreedheden die hem in zijn kindertijd waren aangedaan, hij legde het verband niet met zijn huidige ongenoegen: hoe onverbiddelijk streng hij voor zichzelf was, ­bijvoorbeeld. Op een dag verscheen hij grimmig en opgewonden in de spreekkamer: een andere man had hem ingehaald, bijna zijn ­wagen geraakt, en net voor zijn neus zijn parkeerplaats ingenomen.Hij zette zich schrap op de bank, keek me de hele tijd recht in de ogen. Toen kwam het verhaal van de wraak die hij had bedacht. Het scenario ­omvatte onder meer een kooi op een ­afgelegen plek. Ik kreeg het hele relaas chronologisch te horen, met alle ­details: waar hij de kooi zou kopen, hoe hij de man in de val zou lokken. Het was meteen duidelijk dat hij op dat ­moment niet voor rede vatbaar was. Dus gooide ik het over een andere boeg: ik wees hem op ‘de praktische bezwaren’, waarover Willem Elsschot schrijft: ‘Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad staan ­wetten in de weg en praktische ­bezwaren.’ Hoe zou de afwezigheid van het slachtoffer ongemerkt blijven? Wat zou hij daarna doen?Met zijn staalharde blik nog altijd op mij ­gericht, gaf hij alle gruwelijke, nauwelijks te aanhoren details. Eigenlijk werd ik drie kwartier lang de man in de kooi, bedacht ik. Aan het einde van de sessie was mijn lichaam week en ik dacht dat mijn stem zou trillen, maar ik hoorde mezelf vrij rustig aangeven: ­‘Laten we het hierbij houden. Kunt u ­later deze week terugkomen?’ Bij het ­afscheid kwam geen enkel geruststellend signaal dat hij het plan niet zou uitvoeren, en toen hij buiten was, stortte ik in. Ik belde ­supervisoren en collega’s om raad. Mijn grootste vrees was uiteraard dat hij het plan werkelijk zou uitvoeren. Het was een wijze beslissing om hem een dag ­later te laten terugkomen, en hij had die uitnodiging zonder verpinken aanvaard. Ik besloot de man te vertrouwen. Het eerste wat hij me zei in onze volgende sessie was: ‘Dat plan van me van de vorige keer, dat was een fantasie, dat had u toch begrepen?’Als hulpverleners worden we vaak op de proef gesteld. Wat als mensen ons iets heel zwaars, iets heel provocatiefs, iets totaal onredelijks toevertrouwen, wordt de psycholoog dan op slag een pedagoog die hen de les wil spellen? Wordt die plots de behoeder van de goede ­rede, of van de wet? Niet het redelijke ­inzicht, maar iets van een andere orde is dan aan het woord, iets wat ook niet meteen duidelijk is voor degene die komt spreken – en precies daarom komt die spreken. Ik bleek stevig ­genoeg in mijn schoenen te staan, en ik kreeg nu meer onsmakelijke details te horen over de wreedaardige vader van mijn patiënt.Spreekkamers van psychologen zijn geprivilegieerde ruimtes in de samenleving, afge­bakende oorden waar niet de wet regeert, zelfs niet de ­redelijkheid. Op die plek kunnen mensen hun fantasieën verkennen, hun angsten, hun twijfels, hun woede. Het kabinet is een veilig oord voor het politiek incorrecte, en voor schokkende gedachten. Er wordt ademruimte gegeven aan het ongenoegen en de verdeeldheid, om zo de samenleving robuust te maken tegen het alternatief van ‘buigen of barsten’. Zonder die buffers bereiken meer mensen sneller het kookpunt, en krijgen we vaker geweld in de samenleving.Ook tijdens deze pandemie vervullen klinisch psychologen die belangrijke rol. Hun werk is minder zichtbaar dan dat van de experts, want wie in de ­processie meeloopt, kan niet de klok luiden. Zo kunnen wij niet in kaart brengen hoeveel angsten, twijfels en frustraties we in die veilige omgeving horen tegen het coronabeleid en de ­vaccinatie, hoeveel groter die groep is dan de groep die zich publiek als ­vaccin-twijfelaar uit, hoeveel mensen die zich wel hebben laten vaccineren, ook twijfelen. Klinisch psychologen bieden ruimte voor kritisch ­nadenken, kunnen scepticisme aanhoren zonder te moraliseren, waardoor twijfel minder snel een aanklacht wordt.Vorige week hebben andere psychologen advies uitgebracht ten voordele van een vaccinatieverplichting (DS 12 januari). In één pennentrek werd daarbij de ademruimte voor een verdeelde bevolking toegemetseld. Hoe moeten mensen nu vrij sprekentegen een ­beroepsgroep die publiek te kennen geeft dat ze weet en oordeelt? Hoewel de experts beweren dat de vaccinatieplicht meer voor- dan ­nadelen heeft, was er al meteen één groot ­nadeel aan hun bericht: het efficiënt neutraliseren van de wezenlijke rol van de clinici bij het samenhouden van de groep. Of hoe je van expert-psycho­logen niet altijd psychologische fijn­gevoeligheid kunt verwachten.

Met stigmatiseren komen we niet uit deze pandemie

Met stigmatiseren komen we niet uit deze pandemie Donderdag 2 december 2021 om 3.25 uur


Het is te makkelijk om mensen die het vaccin weigeren af te schilderen als zelfzuchtige mensen die een onredelijke vorm van vrijheid opeisen, ‘de vrijheid om zichzelf niet te laten vaccineren’. Hun ideologische typering ligt klaar: deze neoliberale samenleving werkt egocentrisme zo in de hand dat de eis om vrijheid helemaal is door­geslagen. ‘We hebben de vrijheid te zijn wie we willen zijn en dus ook de vrijheid om ons niet te laten vaccineren’, wordt door een aantal weigeraars aangedragen. Dat zet meteen kwaad bloed en maakt het moeilijk om hun keuze verder te ondervragen. Toch is de werkelijkheid complexer, en een snelle veroordeling kan de ­bestrijding van deze epidemie meer kwaad doen dan goed.Om te beginnen is de groep die huiverachtig staat jegens het vaccin heel heterogeen. Uiteraard zijn er mensen bij met obscure betogen of verbijsterende overtuigingen, en sommigen zijn heel aanwezig op sociale en ­andere media. Maar veel mensen zijn weigerachtig omdat ze een deel van de informatie missen. Daar waar het initiatief is genomen om met hen individueel in gesprek te gaan, lijkt het vrij makkelijk om een behoorlijk aantal alsnog tot vaccinatie te overtuigen. Die mensen wil je toch niet de boom injagen door een publieke veroordeling?Zelfs de groep mensen die veel radicaler vaccinatie weigeren, is zeer heterogeen. Dat blijkt ook uit de reportages bij bijvoorbeeld protestbewegingen, met extreemlinkse en extreemrechtse vlaggen in dezelfde optocht. Wie die mensen een voor een zijn, is onmogelijk te zeggen, maar onderzoek toont dat het sociaal-economische ­niveau significant lager zou zijn bij mensen die sceptisch staan tegenover vaccinatie. Ook mensen die zich om diverse redenen meer op zichzelf of op de eigen groep hebben teruggeplooid en mensen die op de zogenaamde zelfkant van de samenleving staan, mengen zich in het protest. Maar als ik het een beetje scherp mag stellen: dat ‘zootje ongeregeld’ is toch nooit echt onze zorg geweest, de zorg van de middenklasse die nu de kant van de redelijkheid claimt?Over één domein van het samenleven kan ik in het bijzonder getuigen, dat van de geestelijke gezondheidszorg. Wat we de jongste tien jaar zien is een verschuiving van de aandacht en de middelen voor de zwaar lijdende mensen – psychotici, traumapatiënten, verslaafden – naar de mild ontstemde mensen – mensen met depressies en angstproblemen. De psychiatrie wordt een ‘resort voor mild depressieve mensen’, zei collega Stef Joos enkele jaren geleden treffend op Sociaal.Net. Het zwaartepunt verschuift naar algemene gezondheidszorg, het mentaal begeleiden van mensen die lichamelijke ­behandelingen moeten ondergaan. Die evolutie wordt breed gedragen door de middenklasse. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het succes van Kom op tegen Kanker, waarbij ook grote sommen naar de psycho-oncologie gaan.Waarom mogen we ons niet in de eerste plaats bezighouden met wat ons direct raakt, is de vraag. Abstracte ­beschavingswaarden, zoals de zorg voor de zwakkeren door de sterksten, snijden veelal geen hout. Een prozaïscher antwoord komt uit deze coronacrisis: we maken pas kans om bij wereldcrisissen, zoals ook de klimaatcrisis, de schade te beperken als we met zijn allen ­samen, en dus ook met die mensen die waarden en problemen hebben die we niet begrijpen, zo veel mogelijk aan hetzelfde zeel trekken – of elkaar zo min mogelijk tegenwerken.Verplichte vaccinatie is hier een goed voorbeeld van. Op papier is dit de ­oplossing voor de overlast bij de hulpdiensten. Toch vereist die oplossing menselijk gedrag, en dan bots je op psychologie. Het was viroloog Steven Van Gucht (Sciensano) die onlangs in De ­Afspraak de logische vraag stelde: hoe ga je mensen verplichten? Stel nog dat je tegen wil en dank zou vaccineren of zware sancties zou opleggen, dan maak je vastberaden vaccinweigeraars uiteraard bijzonder boos. Wie boos is, zal zich minder geroepen voelen om de masker- en afstandplicht te volgen, of zal makkelijker deze regels boycotten – en dat willen we niet. Stigmatiseren en verplichten zijn dus gewoon al om pragmatische redenen geen goed idee om deze crisis te bevechten.Er zit niet anders op dan ons echt in te laten met deze mensen in wie we ons niet herkennen en die we liefst zo snel mogelijk tot de orde willen roepen. Op welke manier, is onduidelijk, wellicht met een waaier aan luister- en dialoogvormen en in het bijzonder met individuele gesprekken waar mogelijk. Het goede nieuws is dat dit zeer weinig met een opgelegd neoliberaal kapitalistisch model te maken heeft, maar wel met een vorm van ethische discipline die in het bereik ligt van elk van ons.

Beperkingen zijn buitenkansen

Beperkingen zijn buitenkansen. Donderdag 28 oktober 2021 om 3.25 uur


Van hoogbegaafdheid over aspies naar Flinta*, we hebben te maken met een wildgroei van identitaire etiketten. Ver voorbij het medische veroveren ze de hele sociale sfeer.
De analyse van Paul Verhaeghe dat wie in onze meritocratische ­samenleving niet kan volgen, zich vaker een psychodiagnostisch label laat opspelden, gaat niet langer op. De identitaire verzuchting is integendeel een wakkere stellingname om de traditionele gender-, etnische of klassescheidslijnen uit te wissen.
Zo wil de woke zangeres Christine and the Queens niet langer als Christine aangesproken worden, maar eerst als Rahim en ten slotte als ‘.’ (punt). Ook is het makkelijk om de nieuwe identiteiten aan groepsdenken en groepsdwang toe te schrijven, zoals Yves Petry deed in zijn opiniestuk ‘Labelen en laten ­labelen’ (DS 20 oktober).
Maar ook bijvoorbeeld bij een actie als Kom Op Tegen Kanker kan het groepsdenken krachtig zijn. Als we ons samen flink inzetten tegen kanker, dan weten we gewoon dat we goed bezig zijn’. Maar we zijn dan evengoed onevenredig veel middelen aan het verzamelen voor een beschavingsziekte van de middenklasse, en dus voor de eigen groep. Kom Op ­Tegen Kanker is een uitstekende vorm van ‘ons zorgt voor ons’.
Dat de investeringen, in het bijzonder voor het luik psycho-oncologie, ten koste gaan van andere psychische problemen zoals psychose, verslaving, zwaar trauma … is geen welkome commentaar. Een groepsdynamiek put uit de wederzijdse spiegeling de zekerheid van het grote gelijk en dat geldt zowel voor de nieuwe woke-identiteiten als voor de ouwe getrouwe middenklasse-identiteiten.
Wat we nu meemaken, is specifieker. Velen denken: ‘Ik heb het recht om mijn identiteit volledig te creëren en die vervolgens te claimen. Ik kan zijn wie ik wil.’ Het succes van zulke totale sociale creaties zou het gevolg zijn van een sociaal ‘wakker worden’. Maar is dat wel zo? Komaf willen maken met elke vorm van ­sociale determinering is geen nieuw idee. De Verenigde Staten zijn bijvoorbeeld al veel langer het beloofde land voor de selfmade man (al hinkt de realiteit ver achter op de belofte).
Een ander, parallel fenomeen speelt ook mee. Het tegenovergestelde idee dat de mens biologisch ­gedetermineerd zou zijn, verliest aan kracht. Dat paradigma beloofde in de jaren 80 te voorspellen wie we zouden worden op basis van een biologisch paspoort. Gewijzigde ­genen of gewijzigde hersenbanen zouden dan leiden tot deficits of onmogelijkheden.
Ondertussen hebben wetenschappers het menselijke genoom ontcijferd en met verbluffende resolutie gekeken naar functionerende hersenen. Echt overtuigende revelaties kwamen er niet. Bepaalde genetische mutaties kunnen wel met psychische ziektes verbonden worden, maar diezelfde mutatie zien we evengoed bij bipolariteit, bij schizofrenie, bij depressie of … bij helemaal niets. Er kwamen geen mooie causale ­ketens die een hersenprobleem met een bepaalde psychische ziekte in verband brachten.
Zonder dat dit voorpaginanieuws werd, is het idee doorgesijpeld dat we psychisch misschien niet zo ­gedetermineerd zijn door onze biologische apparatuur als eerst ­gedacht. En in de mate dat deze ­determineringsgedachte achteruitgaat, komt de tegenpoolgedachte aangerukt: ‘Ik kan zijn wie ik wil.’
Je kunt de menselijke identiteit ook anders benaderen dan in de ­tegenstelling tussen biologie en ­sociologie, tussen het wel of niet ­gedetermineerd zijn. Psychologie is tussen deze polen de redelijke ­wetenschap die aantoont dat wat ­beperkend is niet per se determinerend hoeft te zijn. Sterker nog, psychisch gezien zijn onze beperkingen onze buitenkansen. Precies daarom spreken we over ‘de menselijke ­conditie’.
Zoals ieder van ons, kreeg ik met het leven een lichaam, ouders, een plek en een tijdgeest mee, die ik niet kon kiezen. Die waren letterlijk mijn bestaansvoorwaarden, en precies die zijn nu mijn springplanken. De lichte duif van Kant, die foetert ­tegen de wind omdat die het vliegen zo zwaar maakt, kan alleen dankzij die wind naar de top stijgen. Het psychische protest is niet steeds zo groot als dat van een Napoleon die via zijn leven van zichzelf alsnog ‘een groot man’ wilde maken, maar we vertrekken wel allemaal noodgedwongen bij wat ons eerst is toegevallen.
Het zijn die beperkingen of moeilijkheden die ons kwaad maken, die ons het vuur en de baldadigheid ­geven om onszelf te overstijgen. Zo kan een psychologische stem misschien het steriele publieke debat tussen biologisch determinisme en sociologisch totalitarisme beslechten. Want nee, niet alles is mogelijk en gelukkig maar, want daardoor opent zich een onvermoede horizon.

Je psycholoog is niet als je tandarts

Je psycholoog is niet als je tandarts. Donderdag 30 september 2021 om 3.25 uur

Als jonge psychologe mocht ik in 2002 aan de slag met mensen met het moeilijke profiel verslaving-psychose. Een van hen, Peter, was introverter dan de anderen. Ik merkte zijn naar binnen gekeerde blik. Af en toe lispelde hij, het enige zichtbare teken van een innerlijk gesprek. Ik vroeg me af hoe ik met hem in contact kon komen. Toen het team­gesprek kwam, hoorde ik het wijze besluit­ van mijn collega’s: Peter had al moeizaam een vertrouwensband op­gebouwd met een collega-psycholoog op een vorige afdeling. Tegen het beleid van de instelling in, werd besloten dat niet ik, maar mijn collega Peter hem zou blijven volgen op zijn nieuwe afdeling. De man was opgelucht en behield zijn vertrouwen in de instelling.
Wanneer ik met vakantie ga, geef ik aan sommige patiënten het adres van een collega, die hen kan opvangen in die periode. Maar weinigen kloppen elders aan. De reactie is steevast dezelfde: we willen met jou verder. Een vertrouwensband met een patiënt is heel bijzonder. Het voorstel om op een bepaald ogenblik in het zorgtraject met iemand anders te gaan spreken, kan schokkend zijn – een beetje alsof je partner je voorstelt­ even met iemand anders op te trekken tijdens zijn of haar afwezigheid.
De mens die spreekt, heeft een geschiedenis met de mens die luistert. En zoals de kleine prins van Saint-Exupéry heeft de psycholoog een verantwoordelijkheid jegens de mens die hij of zij (eindelijk) tot spreken heeft verleid. Dat blijkt ook uit wetenschappelijk onderzoek: een van de terugkomende bevindingen van het ‘effectiviteitsonderzoek’ – het onderzoek dat nagaat wat er bij een psychologische behandeling werkt – is dat de band met de psycholoog belangrijker is dan de methode die hij of zij hanteert. De specifieke band is, zeg maar, dé werkzame molecule van de psychologische behandeling. Het zou gek zijn om die stiefmoederlijk te behan­delen, en toch gebeurt net dat in ons model voor mentale zorg.
Dat model is op de leest van de medische principes geschoeid, en een van die heilige regels is ‘zorg op maat’: de juiste specialist voor de juiste aandoening. Je laat je tand niet trekken door een nierspecialist. Intuïtief voelt dat juist aan, waardoor het weinig kritisch denken ontlokt. Maar geestelijke gezondheidszorg is géén geneeskunde en voor psychische zorg kan dat principe verwoestend zijn. Je haalt niet zomaar iemand weg van een eerstelijnspsycholoog, met wie een moeizame vertrouwensband werd opgebouwd, omdat het tijd is voor gespecialiseerde zorg. Niet de gespecialiseerde methode garandeert het succes, en al zeker niet wanneer­ we in de weg daarnaartoe de werkzame molecule ‘vertrouwen’ geschaad­ hebben. In het kabinet van de psycholoog wordt geen tand getrokken, maar een brug van mens tot mens gesmeed­, waarlangs vertrouwen in zichzelf­ en passie voor het leven wordt door­gegeven.
Psychologen voelen ook zelf dat ze, zoals de kleine prins, niet zomaar de vos mogen laten vallen, zeker wanneer die eerst schuchter was, en moeilijk te verleiden. Een kinderpsychologe ver­telde me een klein drama: ze had moeizaam een vertrouwensband met een meisje gesmeed, dat uiteindelijk aan haar gehecht raakte. Maar dat meisje zou voor gespecialiseerde hulp naar een collega doorgestuurd worden. De psycho­loge was verscheurd tussen haar trouw aan het behandelprincipe en haar ethische gevoel van verplichting jegens­ dat meisje. Om voorbij die patstelling te raken, was ze snel een bijscholing aan het volgen, in de hoop de fatale datum voor te zijn en zelf de gespecialiseerde hulp te kunnen bieden. Dat lukte niet. Voor het eerst was de psychologe uit haar lood geslagen.
Door het leven gehavende mensen geloven vaak zelf niet sterk in zichzelf, noch in het leven. Wanneer we met zulke mensen werken, voelen we dat er iets scheelt met het principe van het scharnier tussen eerstelijnszorg en gespecialiseerde zorg. Het nieuwe terugbetalingsmodel voor de geestelijke gezondheid schrijft nu voor dat de patiënt bij die overgang van psycholoog moet veranderen (DS 24 september). Toen minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke (Vooruit) die hervorming vorige week in De zevende dag verdedigde als een hervorming die er in de eerste plaats was voor hen ‘die de behandeling het meest nodig hebben’, voelde ik een pijnscheut door mijn lichaam trekken. Over die hervorming valt veel te zeggen, maar níét dat ze gericht is op hen die psychische hulp het meest nodig hebben. Het is een model op maat gemaakt voor milde mentale problemen, maar met potentieel schadelijke effecten bij zware problemen.

Fake News et Eugénie Grandet

La société Parisienne vers 1820 (de Balzac, Eugénie Grandet, p. 92): “…dans une soirée il se commet en pensées, en paroles, plus de crimes que la Justice n’en punit aux Cours d’assises, où les bons mots assassinent les grandes idées, où l’on ne passe pour fort qu’autant que l’on voit juste; et là, voir juste, c’est ne croire en rien, ni aux sentiments, ni aux hommes, ni même aux évènements: on y fait de faux événements.” … fake news, une tare de notre temps, la conséquence d’internet, vraiment?

Wanneer ideeën en wapens niet overtuigen

Donderdag 2 september 2021 om 3.25 uur
Wie dacht dat van redelijkheid en verlichting een intrinsiek gezag uitgaat, is eraan voor de moeite. Dat leert Afghanistan. De ideologie van het Westen – in het bijzonder van de VS, die beloofd hadden de ‘as van het kwaad’ en de ‘schurkenstaten’ te bevechten en om te ruilen voor een westers democratisch model – wordt tot op het bot uitgekleed. Het slechte nieuws is dus dat redelijkheid niet altijd overtuigt.
Hetzelfde geldt voor de koloniale erfe­nis. We kunnen niet eeuwenlang bevol­kingsgroepen uitbuiten en landen leegplunderen, inzien­ hoe fout dat was, daarmee stoppen, redelijk worden, en er dan van uitgaan dat de benadeelde groepen op dat moment evenzeer tot redelijkheid bereid zijn. Dat is een wraakroepende verwachting. Wie alleen redelijkheid in huis heeft, staat op een strijdtoneel met lege handen.
Wat Afghanistan bovendien cynisch aantoont, en met verve, is dat gewapend machtsvertoon ook al niet overtuigt. Niet dat we dat niet wisten: ook de Europese kruistochten zijn op niets uitgedraaid.
Wat doe je dan, als blijkt dat ‘onze beste ideeën’ noch ‘onze beste wapens’ enig effect hebben op brandhaarden in de wereld? Het geopolitieke toneel is bezaaid met historische open wonden, Israël-Palestina en het Midden-Oosten, Afghanistan, Irak en Iran, Libië … Het brandt rondom ons, maar ook te midden van ons, met de erfenis van onder meer de slavernij en het kolonialisme. Wie een stem wil hebben in een debat, kan alleen een beroep doen op zijn verleden.
Er is een belangrijk onderscheid. Een authentiek verhaal van ondergane pijn of onrecht dwingt ontzag af, spreekt vanuit een eigen autoriteit. Maar dat is niet het effectiefst in een geopolitiek debat: wie zo spreekt, is – terecht – vooral bezig het eigen mentale vel te redden, niet de wereld. Het lijden draagt hier goed zijn naam: het is nog geen ver-leden, en dat kan een toekomstvisie vertroebelen. Toch kan het ook een springplank zijn om, voorbij het eigen verhaal, een visionaire houding te ontwikkelen, zoals we zien bij iemand als mensenrechtenactiviste Malala Yousafzai.
Wat het meeste slagkracht heeft op het internationale toneel, is het verleden als het afgelegde traject. Alleen­ wie steeds recht liep, of realistischer, alleen wie op elk ogenblik kritisch was over zijn beweegredenen en zich bereid heeft getoond­ zijn pad telkens opnieuw te hertekenen, alleen wie onvermoeibaar de mentale discipline heeft om voorbij de directe behoeften van de eigen groep, ook steeds het algemene belang en de precaire geopolitieke evenwichten voor ogen te houden, krijgt een stem in het debat. Alleen morele autoriteit is autoriteit. Denk aan mensen zoals Martin Luther King of generaal Ahmad­ Massoud in Afghanistan. Dat zij wel vaker een fataal­ doelwit worden, bevestigt net hun over­tuigingskracht.
Soms kunnen ook hele groepen zich door moral high ground onderscheiden. Duitsland heeft na de Tweede Wereldoorlog noodgedwongen een grotere gewetensoefening gedaan dan andere Europese landen, die al te graag het soms bescheiden verzet­ naar voren schoven om zichzelf schoon te wassen en aan die oefening te ontsnappen. Die geschie­denis ondergraaft zo de stem van Europa in de Palestijnse brandhaard.
Recht lopen, of steeds opnieuw zelfkritisch je pad hertekenen, in functie van het algemeen belang, is een teken van beschaving, een ethisch uitgangspunt. Wie denkt dat deze principiële houding, met veel directe kosten en zonder duidelijke winst voor het eigen belang, overboord mag, komt bedrogen uit. In barre tijden, waarin de rede bijzonder onmachtig is door veralgemeende angst, is het de enige stem die nog gehoord wordt, en die een verschil kan maken. Zonder dat ethische uitgangspunt breken vaak chaos­ en geweld uit. Dat zien we in Afghanistan, waar alle partijen, ook het Westen, bloed aan de handen hebben.
Als Afghanistan ons iets kan leren­, is het misschien dit: wie een stem wil hebben, moet niet alleen vooruitstrevende ideeën hebben, maar moet ook bewezen hebben het algemeen belang te dienen. Redelijkheid en verlichtingswaarden ontslaan ons niet van de verplichting recht te lopen – dat is dan weer goed nieuws.

We hebben nood aan wat meer erotiek

https://www.standaard.be/cnt/dmf20210623_97959123

In de twaalfde eeuw deed in het Westen de hoofse liefde haar intrede, mee onder invloed van de Arabische cultuur. Die omgangsvorm, die als doel heeft ongetemde driften in goede banen te leiden, is een pijler van de beschaving. Ook vóór die tijd bezongen mensen de liefde, maar vanaf dan werd l’amour courtois een literaire vorm die een verheven schoonheid uitdraagt van wat zich kan ontwikkelen tussen liefdespartners. Het bood een alternatief voor wie gefrustreerd was in de liefde: wanneer de liefde op het eerste gezicht onbereikbaar was, kon het spelterrein van de gewone omgang naar de taal verschuiven. En uitzonderlijk kon de ontoegankelijke dame met taal toch tot een kus verleid worden, en een enke­le keer zelfs tot meer.

In onze rauwe realiteit en haar virtuele valse tegenhanger zou een nieuwe erotiserende golf die door de samenleving heen loopt, welkom zijn. Maar die golf komt moeilijk van de grond, misschien omdat we erotiek in de eerste plaats met seks associëren. Dat is een denkfout, want het gaat vooral om verleiding. En als het goed is, mondt die uit in sensualiteit in de breedste zin van het woord: de ander verwelkomen met al zijn onhebbelijkheden en lijfe­lijke ongemakken. Het medium bij uitstek om dat te doen, is taal. Taal die verleidt, doet de ander even opstijgen. Het leven wordt lichter, de horizon breder, het gemoed vrolij­ker.

Die eros is zeker nodig als het niet meer lukt om een beschaving samen te houden met wetten en regels. Het debat over de hoofddoek is daar een voorbeeld van. Nu het afdwingen van het hoofddoeken­verbod tot heftige conflicten leidt, moeten we misschien van strategie wisselen: vrouwen dienen zich tot ontsluieren verleid te voelen. We moeten zin hebben om elkaar met open gezicht en ontblote glimlach te verwelkomen. We moeten zo vervuld zijn van het veilige gevoel van goede ontvangst, dat we spontaan het gelaat ontbloten. Gebeurt dat niet, of moeten we te veel regel­geving of politie inzetten om dat waar te maken, dan verschuift op een bepaald ogenblik de balans. Een afgedwongen ontsluiering houdt dan alleen de schijn van beschaving hoog, niet de bescha­ving zelf.

In de twaalfde eeuw bestonden er ‘minnehoven’ die op speelse wijze hoorzittingen hielden waarin liefdesrivalen elkaar bekampten. Wie het krachtigst kon verleiden met woorden, werd de winnaar, en kreeg roem. Kunnen we geen moderne minnehoven bedenken? Elke kwestie zou er, op vraag, welkom kunnen zijn. Een directielid van de MIVB zou zich kunnen inschrijven voor een ridderspel rond religieuze diversiteit op de werkvloer, en misschien zou een werknemer, of een andere burger, wel de handschoen kunnen opnemen.

Nog zo’n voorbeeld zou seksuele intimidatie op straat kunnen zijn. Een vrouw die daarover wil getuigen, zou zich kunnen inschrijven. Iemand die op straat weleens vunzig uit de hoek komt, of een getuige, of een betrokken burger, zou het spel kunnen aangaan. Of we huren moderne rederijkers in, die helpen om onder woorden te brengen van wat maatschappelijk kwelt en nijpt.

Toen ik in de federale adviesraad Celeval zat, heb ik ervoor gepleit om het debat te organiseren tussen mensen met tegengestelde meningen over het coronavirus, en hoe het (al dan niet) te bestrijden. Velen reageerden daar huiverig op. De angst was dat we de polarisering zo nog erger zouden maken. Terugblikkend denk ik: kon het erger zijn dan wat we nu zien, al die complottheorieën die welig tieren? Ook daarover zouden ‘tegenstanders’ elkaar liefdevol kunnen bevechten.

In de moderne minnehofvariant blijft de regel dat de spelers, zoals in de liefde, verleidingsargumenten moeten hanteren. Het gaat erom de ander tot jouw standpunt te verleiden, door te zoeken naar de woorden die het dichtst aansluiten bij een vorm van universele menselijkheid. Het is moeilijk om niet geraakt te worden wanneer de woorden snijden ter hoogte van waar we als mensen allemaal gevoelig voor zijn: respect voor de eigen waarden, de eigen noden, de eigen limieten. En wie geraakt is, laat niet makkelijk de ander los en verliest niet snel het vertrouwen in de samenleving.

Zoals Sheherazade al wist: als we het gesprek gaande kunnen houden, als we zo kunnen spreken dat de ander verder wil spreken, wint het leven.

Een goed gesprek met psychologen

https://www.standaard.be/cnt/dmf20210526_97645875

Naar aanleiding van de zaak-Conings vroeg ik me af hoe een gesprek zou verlopen tussen de ministerraad en een delegatie van psychologen die zich verdiept hebben in de ‘wetenschap van de onredelijkheid’. Misschien zou het zoiets kunnen zijn.

‘Uiteraard, meneer de eerste minister, kunnen we de menselijke geest niet met een virus vergelijken’, begint de voorzitster. ‘Maar de menselijke geest werkt soms wel op dezelfde manier­, associatief en epidemisch: bij geesten die dicht bij elkaar­ staan, kan een idee overspringen, ook schade­lijke ideeën die tot geweld kunnen leiden­.’

Een collega pikt in: ‘In “normale tijden”, wanneer die ideeën niet heel sterk leven in de bevolking, is dat niet zo’n probleem. We weten dat er altijd extreme gedachten zijn, en eigenlijk horen die erbij. Wanneer we rechtvaardig samenleven, zijn die ideeën ongevaarlijk. Maar in een samen­leving die anderen heeft gediscrimineerd of uit­gebuit, kunnen die ideeën tot reacties van geweld leiden. Ook de geschiedenis speelt een rol. Geen enkel land kan zonder meer fier zijn op zijn geschiedenis. Dat we het in West-Europa zo goed hebben, komt ook omdat er veel rijkdom kwam uit de kolonies, om maar iets te zeggen.’

‘Laten we bij de zaak blijven’, onder­breekt de premier.

‘Ik denk dat ik het begrijp,’ zegt de minister van Leefmilieu opgetogen, ‘ook voor de natuur geldt hetzelfde: wanneer we ons houden aan een vorm van harmonie jegens onze biotoop, dan riskeren we geen epidemieën – wanneer we daarentegen de natuur steeds verder uitbuiten, dan stellen we ons bloot aan “reacties”, aan virussen­ bijvoorbeeld.’

‘Precies,’ gaat de eerste psychologe verder, ‘een beperkte reactie vinden we ook redelijk: wie wind zaait, zal storm oogsten. Maar soms kan de menselijke dynamiek op die van een virus lijken.’

‘Maar de mens is geen virus!’, protesteert de minister van Volks­gezondheid.

‘Nee, de mens is geen virus. De mens is een denkend wezen, maar het nadenken is er in de evolutie bijgekomen en heeft de onredelijkheid niet vervangen. We zijn tegelijk redelijk en onredelijk, en de mechanismen van het onredelijke lijken verduiveld sterk op die van het virus­. Als er een voedingsbodem voor is, kan één iemand, of een kleine groep mensen, snel heel kwaad worden, en plots veel mensen aansteken. Dan heb je een lokale haard, die, voor je het weet, nationaal of zelfs internationaal uitbreidt. Dat is “een exponentiële dynamiek”, een beetje zoals een ontploffing. Of die ontploffing er komt en waar, is toe­vallig. Soms denk je: hier gaat iets ontploffen, en dan gebeurt dat niet, soms denk je: hier is alles veilig, en dan ontploft­ het toch. Dat onvoorspelbare verloop noemen we “contingent”. Het liefst willen we geen rekening houden met zo’n grillige gang van zaken: “We mogen ons normale leven niet laten verpesten door een paar enkelingen!”, zeggen we dan, en we willen het liefst denken dat het maar om een een­malig incident ging.’

De tweede vrouw van de delegatie raapt haar moed bijeen, en met een trillende stem zegt ze: ‘Maar zo’n inci­dent kan opnieuw gebeuren en grote gevolgen hebben. We raden aan dat in zo’n periode van verhoogde gevoeligheid publieke stemmen tijdelijk een vorm van terughoudendheid aan de dag leggen, een vorm van afstand, of soms zelfs een blad voor de mond nemen­.’

‘… een masker, en nu nog een blad voor de mond ook, is dat niet wat veel?’, schertst een minister van de Vlaamse regering.

‘We bedoelen een soberheid in het spreken, waarbij we tijdelijk heel strikt bij de zaak blijven, en niet op de man spelen.’

Een golf van gemor gaat door het gezelschap. ‘Uiteraard is dat vrijheidsberovend, en dus moeten we zo vlug mogelijk terug naar “normaal”’, zegt haar collega snel, ‘maar zolang dat niet het geval is, moeten we misschien rekening houden met mogelijk explosieve situaties.’

‘Ho, ho,’ zeggen de politici in koor, ‘dat kan niet, dat is inboeten op een fundamentele vrijheid, de vrijheid van meningsuiting.’ De eerste psychologe schuifelt ongemakkelijk: ‘Dat begrijpen we … en uiteindelijk voeren jullie beleid, niet wij. Wij zijn er om inzichten te geven. Misschien is het toch belang­rijk om niet blind te varen.’

‘Ja, dat is waar’, besluit de eerste minister verrassend.

De minister van Volksgezondheid mijmert: ‘We hebben het exponen­tiële en contingente van de mense­lijke geest misschien toch onderschat. Toen sommigen dachten dat het “virus­probleem” ook zonder bijko­mende maatregelen zou goedkomen, moesten we steeds wijzen op dat grillige, exponentiële virus­gedrag … maar al die tijd hebben we zelf de grillige, potentieel explosieve logica van het menselijke denken ontkend. Hoe onre­delijk was dat?’