Met empathie alleen komen we er niet

Door de Aquarius, het schip met honderden migranten dat nergens aan wal mocht en nu onderweg is naar Spanje, groeit het besef dat de vluchtelingenstroom ook de schandvlek is van het Europese beleid (DS 13 juni). Het is belangrijk om alle mensen de hand te reiken, zowel hen die in zee verdrinken als hen van wie het empathische vermogen door zoveel uitzichtloze wreedheid overspoeld raakt. Hoe kun je een goed mens blijven in het licht van zo’n massaal leed?

Misschien helpt het om empathie en altruïsme van elkaar te onderscheiden. We dragen empathie hoog in het vaandel, maar empathie is geen liefde. Scherper: altruïsme begint waar empathie stopt.

Empathie stoelt op het feit dat we, buiten onze controle om, de eigen spieren een beetje samentrekken wanneer we iemand anders diezelfde spieren zien gebruiken. We spiegelen de handelingen van anderen en kunnen ons daardoor ‘inleven’. Maar als we iemand een aanloop zien nemen om te springen, dan gaan we niet alleen de loopbeweging maar ook de springbeweging lichtjes nadoen, zelfs al wordt het elan afgebroken. Wanneer handelingen ‘hangende blijven’ (iemand hangt bijvoorbeeld aan een balkon, of iemand raakt maar niet op het droge), dan is zo’n spiegel­mechanisme best lastig. Steken we een handje toe, dan is dat ook omdat dat helpt om de eigen innerlijke spanning te ontladen: dit is wat we opluchting noemen. In die zin gaat empathie om te beginnen over onszelf en over onze last met anderen. Alleen iets doen ten voordele van anderen die ‘vreemd’ zijn, in wie we ons niet kunnen spiegelen, is onbaatzuchtig.

Met empathie alleen kom je ook niet tot beschaving. Beschaving is wat het onnatuurlijke samenleven met velen zo dicht op elkaar mogelijk heeft gemaakt. In Totem en taboe duidt Sigmund Freud twee wetten om met elkaar om te gaan. Er is een horizontale regulering voor de omgang tussen ‘broers’ die stelt dat we elkaar niet als middel mogen gebruiken. De verticale regulering, voor de opvolging van de generaties, stelt bijvoorbeeld dat ouders hun kinderen niet mogen huwen.

Altruïsme verschijnt op het snijpunt: beschaving stoelt op het huwen – of het in zijn intimiteit ontvangen – van de vreemde, die uit een andere familie of stam komt. Om inteelt te voorkomen werd een systeem van familie­namen of totems uitgevonden: huwelijken zijn oorspronkelijk allianties tussen mensen met een verschillende naam of totem. Op contra-intuïtieve wijze was het altruïstische beschavingsgebod (‘huw de vreemde!’) daarom een van de motoren om allerlei symbolische afbakeningen in te stellen.

Ook dat is een verschil met empathie. De regels voor de organisatie van altruïsme worden gekenmerkt door hun arbitraire, oninvoelbare karakter. Je kunt niet door empathie begrijpen waarom je de achternaam hebt die je hebt, en ook niet waarom je niet binnen de eigen stam mag huwen.

Altruïsme geeft zo twee handvaten voor het goede. Ten eerste, empathie is geen voorwaarde. Waar empathie tot emotionele uitputting leidt, en soms tot ontmenselijking om zich tegen die uitputting te verdedigen, kan het zelfs een belemmering zijn. In zo’n geval is een ‘werkzame onverschilligheid’, zoals Ignaas Devisch schrijft, te verkiezen. Ten tweede, altruïsme is een zaak van doordachte organisatie: voor de regulering van de omgang ‘met velen dicht op elkaar’ moeten we steunen op de bestaande wetten en regels van de verschillende overlegniveaus.

Na de culpabilisering van de ouders van Mawda was het bijvoorbeeld voldoende om sober naar de principes van de strafwet te verwijzen om de betichting onontvankelijk te verklaren. Een schuldvraag is immers onafhankelijk van het gedrag van het slachtoffer. Het was in het bijzonder niet nodig om op een polariserende manier een tekort aan empathie aan te klagen. Door te verwijzen naar de wetten, ga je een persoonlijke aanval uit de weg.

Er is een onthutsende parallel tussen de ontmenselijking van vluchtelingen en de diabolisering van bepaalde politici, zoals ook dit weekend vrij taboeloos gebeurde op RTL-TVI. Mensen willen zich niet in ‘ondermensen’ en ook niet in ‘monsters’ inleven en dus moet de ene dan wel de andere groep uitgesloten worden. Uitsluiting is dan het paradoxale effect van empathie wanneer de ene zich niet in de andere herkent.

Altruïsme daarentegen neemt iedereen onvoorwaardelijk mee in de broederband én zal er even radicaal aan herinneren dat wetten er niet zijn om omzeild te worden, maar om strikt te worden gevolgd.

Het spook van de splitsing

Bazan, A. (2018). Het spook van de splitsing. Waalse Kroniek. De Standaard, 13 september, pp. 38-39.  pdf splitsing

Het was een belangrijke zet van Tim Verheyden om de camera lang te ­laten stilstaan toen hij Dries Van Langenhove met de feiten confronteerde en we de oprichter van Schild & Vrienden straal zagen ontkennen. In mijn vakgebied is ontkenning een verdedigingsmechanisme dat veelal verkozen wordt wanneer ­iemand vindt dat de wet voor iedereen geldt, behalve voor zichzelf. Dan is het moeilijk om zo iemand terug te fluiten wanneer hij zich niet aan de regels of afspraken houdt, omdat hij zichzelf bij voorbaat vrijspreekt. In zo’n situatie was het welkom en louterend dat de wet krachtdadig werd hersteld, met de interventie van rector Rik Van de Walle van de Universiteit Gent.

Iedereen lijkt het erover eens dat het antwoord zich niet daartoe kan beperken. We moeten in het bijzonder vermijden om ontkenning louter met ontkenning te bevechten, en dus komt er het best nog iets na de boodschap van bijvoorbeeld Groen-voorzitter Meyrem Almaci: ‘Dit zijn wij niet, daar staan we niet voor’ (Terzake 8 september). Wat moreel en ethisch niet kan, gaan we te lijf met tegengestelde boodschappen: in dit geval met antiracisme, met boodschappen over wat ons verbindt. Maar wanneer een pijnpunt bovendrijft, is het misschien geen goede strategie om louter te mikken op middelen om die tegengestelde boodschappen luider, vroeger en vaker door te geven. Als klinisch psychologe zou ik zeggen: als een bepaalde aanklacht maar niet weggaat, dan moeten we ernaar luisteren.

Racisme is van alle tijden en culturen. Toch heeft het ook tijdsgebonden aspecten: het gemeenschappelijke trauma van de ­Holocaust heeft Europeanen lang met elkaar verbonden, maar nu die genocide met de tijd vervaagt, verschijnen oude en nieuwe demonen – in het buitenland vaak op een gewelddadigere manier dan in België. Maar ook in ons land bestaat racisme niet louter in Vlaanderen: net vorige week dook een filmpje op waarin de weervrouw van de RTBF, Cécile Djunga, in tranen uitbarst na de zoveelste haatreactie van een kijker – een vrouw, die aan de redactie had laten weten dat ‘ze de weervrouw niet kan zien omdat ze te zwart is voor het scherm’.

Toch heeft het racisme in Vlaanderen specifieke vormen. Zo lijkt er een genealogie van het racisme te bestaan, met telkens weer oude wijn in nieuwe zakken, waarbij gemeenschappelijke inspiratie, referenties en waarden worden doorgegeven. Misschien is racisme in Wallonië minder gestructureerd en staan de extreemrechtse groupuscules die ontstaan en dan weer verdwijnen, losser van elkaar. Maar die vaststelling houdt geen waardeoordeel in.

Een van de specifieke vormen van het Vlaams-nationalisme is de onmogelijkheid sinds het einde van de Tweede Wereld­oorlog om radicale Vlaamsgezinde mensen te binden: eerst binnen de toenmalige CVP, met de afsplitsing van de Volksunie, daarna binnen de Volksunie, met de afsplitsingen van het Vlaams Blok en later van de N-VA. Zoals we weten, hield ook het kartel CD&V/N-VA niet stand. En de IJzerbedevaart splitste van een radicalere IJzerwake af in 2003. Splitsing is ook vaak een centraal thema geweest voor het Vlaams-nationalisme, van de splitsing van het arrondissement BHV tot de splitsing van België.

Wil deze herhaling ons iets tonen? Verwijst ze naar een traumatische ‘eerste’ splitsing? Een paradoxaal gegeven in de geschiedenis van het Vlaams-nationalisme is dat een belangrijk momentum ervan een strijd was tussen Vlamingen onderling tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog, een bloederig afrekeningsgevecht tussen verzetsstrijders en collaborateurs en hun respectievelijke sympathisanten. Deze strijd tussen ‘witten’ en ‘zwarten’ ging gepaard met wraak en weerwraak tussen mensen uit eenzelfde gezin, straat of dorp.

Misschien is dit de splitsing die maar niet verteerd raakt, ook al omdat er een groot taboe over hangt? De breuklijn die sommige Vlamingen willen plaatsen tussen hen en anderen (Vlamingen en Franstaligen, Vlamingen en migranten), zou in die lectuur een verschuiving van een interne breuklijn zijn: samen tegen de andere groep zijn, is een doeltreffende manier om het verscheurde alsnog te lijmen.

Als deze lectuur klopt, dan is het belangrijk – en ik parafraseer de directeur van Kazerne Dossin Christophe Busch (De Tijd, 9 september) – ‘om de voedingsbodem van de bamboe weg te nemen’, om dat eventuele taboe met soberheid en precisie binnen het maatschappelijke debat te brengen. Racisme is niet het probleem van enkelingen, die er de symptoomdragers van zijn. Het is in het bijzonder een kwestie van individuele moed om, voorbij het sloganeske, de singuliere verhalen uit de taboesfeer te halen.

De praktijk leert dat die verhalen soms nog bol staan van tegengestelde gevoelens, van schaamte naar verongelijktheid en miskenning tot kwaadheid en verbittering, zelfs in de generaties die de feiten niet rechtstreeks meemaakten. Het ligt minder gevoelig om generieke verbindingsboodschappen te delen, maar de herhaling verplicht ons de moed op te brengen om ook over de meer heikele punten uit de geschiedenis te debatteren.