De wetten van de geest zijn niet die van het lichaam

De wetten van de geest zijn niet die van het lichaam

Ariane Bazan

Donderdag 13 oktober 2022 om 3.25 uur

Op een avond krijg ik telefoon. Ik begrijp dat er iets heel fout gaat met een jongeman die al een tijd bij me komt spreken – laat ik hem Max noemen. Zijn vrienden hebben hem van het venster weggelokt waar hij eerst uit wou springen. De jongeman is verward en hoewel ik een poos aan zijn zijde blijf, vind ik de situatie onveilig. Ik zoek een ­psychiatrische spoedopvang. Het wordt een chaotische nacht. Terwijl we in een wachtzaal zitten, maakt hij een gevat grapje en proest ik het uit. In een ander ziekenhuis begrijp ik dat hij voor opname uit de kleren moet. Toch maar niet dan, denk ik, en we gaan naar een derde plek. De psychiater wil niet dat ik tijdens het consult bij hem blijf. Plots stormt Max het ziekenhuis uit, ik snel hem achterna. Een opvangplaats komt er niet meer die nacht. Max vraagt of ik hem wil vertrouwen. Ik kijk hem aan en ik hoor mezelf zeggen: ‘Goed, maar ik wil je morgenvroeg om 10 uur bij mij op consult zien.’Max staat inderdaad de volgende ochtend voor de deur. De sessie verloopt stroef, ik wil hem de volgende dag terugzien. Morgen duurt het een kwartier en je betaalt een sessie, zeg ik, maar ik wil je verder elke dag even zien en al die sessies heb je dan al betaald. Zo werken we samen verder. Hij betaalt niet altijd, komt niet altijd opdagen. Hij is vaak erg boos op me, niet zelden vrij kwetsend. Via het internet snuistert hij naar mijn persoonlijke leven, voelt aan wat bij mij pijn doet en zegt dingen die me uit het lood slaan.De eerste jaren scheldt hij me af en toe de huid vol: hoe het toch ­mogelijk is dat hij al zo veel geld heeft uitgegeven aan de therapie en dat er niets, maar dan ook werkelijk niets in zijn leven is veranderd. Ik roep soms de hulp van een psychiater in om met twee in die behandeling te staan, maar de psychiaters worden één na één door Max­ ­afgevoerd met scherpe kritiek op hun praktijken. Zo hompelen we ­samen verder.Het verhaal eindigt niet als een sprookje. Als ik Max nog zie, hoor ik hoezeer het oorlog blijft in zijn huishouden en op zijn werk. Lang kan ik daar niet bij blijven stilstaan, even later komt zijn Marlene naast hem staan, geeft hem hun peuter door om me een hartelijke hand te schudden. En toch heb je onder­tussen veel in je leven waar kunnen maken, denk ik bij mezelf, en kan ik zien hoe ik niet langer de enige ben om dag in dag uit elke ochtend ­opnieuw van je te houden.Zoals Max was de door de liefde bedrogen Sjahriaar uit Duizend-en-een-nacht gek geworden van verdriet: pas de dood, zo dacht hij, kon anderen laten voelen hoe werkelijk pijnlijk het leven voor hem was. Maar de wijze Sjeharazade tikte hem daarover nooit op de vingers. Ook was ze niet te bevreesd om zich in de chaos van de nacht te werpen, zelfs daar waar het voor haar gevaarlijk was. Sjahriaar was onthutst: ­zo veel onberekende overgave had hij niet verwacht. Toen zij voorstelde ­elkaar de volgende ochtend terug te zien, hoorde hij zichzelf zeggen dat het goed was. En zo spraken ze telkens de volgende dag af, en telkens was hij op de afspraak. Meer dan eens had hij kritiek op haar verhalen, die altijd maar hetzelfde vertelden, en toch kon hij zijn nieuws­gierigheid niet bedwingen. Na ­Duizend-en-één nachten was hij zijn doodsplannen vergeten. Hij was ­intussen zelf door de liefde ­gevangen – en zoals iedereen weet, komt liefde met zoveel zorgen dat zelfs de dood erbij verbleekt.Of we nu voor of tegen eutha­nasie bij psychisch lijden zijn, of het soms niet meer weten, een jong meisje is gestorven en we zijn verweesd. Soms denken we dat als de problemen groot en complex zijn, we voor de behandeling grof wapengeschut moeten bovenhalen. Maar de wetten van de geest zijn niet die van het lichaam. Het zijn liefde, wijsheid, soepelheid, geduld en volharding die hier het verschil kunnen maken, en kennis over het mens-zijn. Het idee dat we het lijden van anderen met technisch vernuft of handleidingen de baas kunnen, roept grote weerzin op, zeker bij diep lijden. We hebben psychologen nodig die zich in het gevaar van de menselijke band ­durven te begeven, met het scherpe besef dat als anderen hun laatste hoop aan ons verbinden, we die met de grootste zorgzaamheid ­moeten bewaren.

Tot de hemel op onze kop valt

Tot de hemel op onze kopt valt

Donderdag 15 september 2022 om 3.25 uur

Het werd een beangstigende zomer, met kerndreiging, bosbranden, apenpokken en overstromingen. Zo moet de avond voor het einde van de wereld aanvoelen, dacht ik bij een glas wijn op een verjaardagsfeestje.
Enkele collega’s menen dat ‘het systeem’ verrot is, wijzen op dreigingen en zijn verbolgen. Mochten mensen zich niet laten doen en wakker worden, dan waren we ­misschien niet verloren. ­Andere psychologen bieden zich aan om de angsten ­eigen aan de tijd, zoals klimaatangst, te behandelen. Laten we duidelijk zijn: de werkelijkheid is duister en er zijn geen eenvoudige uitwegen, ook die maatschappelijke aanklacht tegen het systeem niet, noch die ‘gespecialiseerde’ hulpverlening. Misschien zijn er helemaal geen uitwegen.
Uiteraard is het nodig om elkaar burgerzin te bij te brengen, elkaar aan te moedigen om energie te besparen, minder grondstoffen te verspillen en minder te vervuilen. Groepen mensen ruimen stranden of rivieren op, verenigingen slagen erin natuurgebieden te beschermen en politici nemen maatregelen om de klimaatopwarming tegen te gaan. Mijn ontzag en dankbaarheid gaan naar hen uit: ze doen belangrijk werk. Toch doet zich ook een paradox voor. Wie zich met hart en ziel inzet, wordt er elke dag mee geconfronteerd dat zijn inspanningen weinig zoden aan de dijk brengen, en raakt ontmoedigd of wordt wanhopig. Met die aanzwel­lende rangen verbitterden wordt de ­toestand nog wranger.
We kunnen de dingen misschien andersom zien. Misschien is het zo dat doodsangst en levensurgentie in feite de norm zijn, zoals dat het geval was voor de meeste generaties vóór ons, of zoals dat nu nog het geval is voor de meeste mensen die niet in rijke westerse landen leven. Van de Germanen wordt gezegd dat ze nietsontziend ­waren, maar tegelijk vreesden dat de hemel op hun kop zou vallen. Als je dat letterlijk neemt, is dat een bijzonder scherpe angst. Velen zouden bij het ­naderen van het jaar 1000 zelfs dagelijks de apocalyps gevreesd hebben. De jaren 30 en 40 van de vorige eeuw voelden wellicht ook aan als het einde van de beschaving. En ik kan me herinneren hoe we het in de jaren 80 hadden over een nakende kernoorlog.
Het idee is niet dat ook de rampspoed die we nu meemaken, wel zal overwaaien en dat we dus beter het hoofd koel kunnen houden en gewoon afwachten tot het voorbij is. Nee, we kunnen nog veel ten goede veranderen. Maar de geschiedenis leert dat mensen kunnen leven met het scherpe besef dat het binnenkort allemaal voorbij kan zijn. Freud schreef een belangrijk deel van zijn werk tussen de twee wereldoorlogen in, Beethoven werd doof, Lacan afatisch en Claus wist dat dementie kwam, en toch bleven ze ook dan scherp.
Als wanhoop en angst het gemoed toch al zijn binnengeslopen, is het misschien slimmer om niet het kansloze gevecht met die gevoelens zelf aan te gaan, maar wel om uit doodsangst vlijt te putten en uit wanhoop moed.
Misschien is onverzetbaar werk zelfs de enige manier. Dat werk hoeft ook niet per se onze job te zijn: werk is waar we goed in zijn en waar we ons desondanks onvermoeibaar in willen bijschaven. Door die vervulling is er om te beginnen psychische stevigheid – en die biedt wellicht nog het beste verweer tegen de waan van de eenvoudige oplossingen en tegen collectieve haat jegens een uit te roeien vijand. Dat maakt dan weer de toestand niet nog erger, wat op zich al een niet geringe prestatie is. Voorts is het eigen aan crisissen dat ze onvoorspelbaar zijn: soms zijn het de agenten van het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) die een sleutelrol spelen, soms zijn het groothandelaars, poetsvrouwen en dispatchers. Voor elk soort werk zullen er ooit minstens enkelen zijn van wie het talent de koers van de geschiedenis mee zal bepalen, en dan kan vakmanschap een wereld het verschil betekenen.
Maar fundamenteler is dat dat soort werk op zich de krachtigste zet is die leven op de dood verovert: elke minuut van bijschaven brengt het werkstuk dichter bij iets wat ook zonder ons betekenis heeft. Ook al valt de hemel op onze kop, het leven zal al voor minstens dat stuk de moeite geweest zijn. Il faut cultiver notre jardin, wist Candide, en in die tuin vallen werk en planeet samen.