Waarom we verkeerde verwachtingen hebben van psychologische hulp

OPINIE, Knack, 18/04/19

‘Waarom we verkeerde verwachtingen hebben van psychologische hulp’

Hoogleraar klinische psychologie en psychopathologie (ULB) Ariane Bazan reageert op de kritiek van de Vlaamse Vereniging voor Psychiatrie (VVP) in het Knack-artikel over de geestelijke gezondheidszorg in ons land. ‘We nemen mentale ontreddering bij het verkeerde eind’.

Ook de wereld van de mentale gezondheid staat in brand, en alle partijen laten van zich horen: patiënten, psychologen, psychiaters maar ook de gewone burgers, meestal met grote ontevredenheid. De klachten zijn legio: te lange wachtlijsten, niet genoeg gespecialiseerde hulp, te veel psychotrope medicatie en, last but not least, te veel mentaal lijden en te veel suïcide.

Als hoogleraar in het gebied, als clinica met ervaring in de ‘zware’ psychiatrie en binnen een thuispraktijk, en als actor in het politieke veld (lid van het bureau in de federale raad voor de gezondheidszorgberoepen) mocht ook ik hierover laatst getuigen in Knack. Dat viel niet in goede aarde bij Frieda Matthys en Kirsten Catthoor van de Vlaamse Vereniging voor Psychiatrie (VVP).

Wellicht is het tijdverspilling om te antwoorden op de sneren onder de gordel. Ik werkte drie jaren met psychotische patiënten in het Psychiatrisch Centrum te Beernem en heb er niet enkel vele patiënten begeleid, ik heb er ook in extenso over gepubliceerd.

Mijn betoog in de Knack (‘Ik strijd voor de identiteit van het beroep van psycholoog die losstaat van de geneeskunde. In die zin is psychiater een paradoxaal beroep. Dat gezegd, psychiaters hebben een goede beroepseer en hun vakgebied heeft een lange geschiedenis, waardoor ze vaker kritisch nadenken op een intellectueel niveau dat ik soms mis bij psychologen’) kan bezwaarlijk gelezen worden als het ‘zo nodig promoten van een polarisering tussen geneeskunde en psychologie’. Men zou er bijvoorbeeld ook een authentieke appreciatie voor deze beroepsgroep in kunnen horen.

Wat er ook van zij, wellicht heeft het publiek geen boodschap aan dit soort gekibbel en is het veel interessanter om elkaar uit te nodigen tot debat. Het feit dat we ten gronde dezelfde bekommernis delen – het mentale welbevinden van onze medeburgers – zou moeten garant staan voor de openheid tot dergelijk overleg.

In die zin deel ik niet de analyse van beide psychiaters dat wat ik het failliet zou noemen van de mentale gezondheidssector, louter het gevolg zou zijn van een budgettaire onderfinanciering. Deze analyse vind ik te weinig kritisch voor de eigen manier van functioneren, en dus te makkelijk. Het lijkt me ook cruciaal die analyse door te denken want als er middelen bijkomen zonder dat het systeem verandert, zou het best kunnen dat de tekorten hoe dan ook zullen blijven bestaan.

De vrees is bijvoorbeeld legitiem dat hoezeer er ook middelen voor diagnostische expertisecentra bijkomen, de wachtlijsten sneller zullen groeien dan dat de capaciteit toeneemt. Misschien is deze overweging ook wat de politiek wat afremt in het financieren van de sector? Het zou ons ook als een boemerang in het gezicht kunnen terugslaan en financiering op termijn algeheel ontmoedigen. Immers, hoe meer geld er in de sector gepompt wordt, hoe minder het eind van de tunnel in zicht lijkt.

Mijn betoog is dan ook dat we mentale ontreddering bij het verkeerde eind nemen: zowel een biomedische benadering – de ziekte is het gevolg van een ontregeling ter hoogte van hormonen, genen, neurotransmitters of hersenstructuren – als een sociale benadering – de ziekte is het gevolg van de drukte en de ratrace in een neoliberaal en meritocratisch kapitalistisch systeem – werken een slachtofferpositie in de hand.

Maar we kunnen mentale ontreddering ook benaderen als een psychisch gegeven dat niet herleidbaar is tot het lijf noch tot de omgeving, noch tot een combinatie van beide. In dat mentale perspectief geldt: wat ook het lijf is waarmee ik geboren werd, welke ook de maatschappij is waarin ik geboren werd, mijn lot is niet bezegeld: ik heb een vrijheidsmarge waarin mijn mentale inzet mee vorm zal geven aan mijn leven.

‘Samen sterk zonder stigma’ publiceerde laatst een artikel met als kop: ‘Als je er niks aan kan doen, dan hoef je je er niet voor te schamen’. Maar suggereert dit ook dat als je er wel iets aan kan doen en je doet het niet, je je dan moet schamen? Zijn het menselijk leven en de menselijke conditie dan zo makkelijk, dat iedereen die steeds aankan? Maar wat is dan de rol van psychologische hulp?

Het veld van de psychologie verbindt zich ertoe de patiënt bij te staan, zolang het nodig is en zonder te wijken – en bovenal op een onvoorwaardelijk wijze, zonder de nood aan een diagnostisch etiket of een verrechtvaardiging. Wie hulp vraagt, heeft recht op hulp.

Uiteraard wordt de bezorgdheid dan: als er al niet genoeg geld is voor alle diagnostische groepen die erom vragen (autisme, ADHD, ontwikkelingsstoornissen …), hoe kan er dan geld zijn voor hulp op simpele vraag?

Hier ligt de redeneringsfout: in een technisch-medisch model waarin pas een expertendiagnose toegang verleent tot een gespecialiseerde hulp, moeten we wachten tot er een plaats vrijkomt in een aangepast centrum; in een sociaal model waarin een diagnose een identiteit wordt die ‘lidmaatschap’ verleent, ontstaan voor elke diagnose belangengroepen die aandacht, medeleven, geld en infrastructuur opeisen.

De combinatie van beide bewegingen zetten het veld helemaal vast, zowel voor de gebruikers als voor de financiers. Dat is ook logisch: beide bewegingen zijn verlammend omdat ze ons ontslaan van het nadenken over het eigen verhaal en hoe in dat verhaal ook misschien verklaringen liggen voor wat ons plots ontreddert. Met als gevolg dat mensen inderdaad door gebrek aan zorg, bijvoorbeeld door te lange wachtlijsten, lijdzaam wachten op expertenhulp terwijl de toestand van kwaad naar erger evolueert.

Maar we vergissen ons wat de ware toedracht van psychologische hulp betreft: clinici zijn geen experten bij wie we moeten aanschuiven om de juiste levenswijze te vernemen, maar kunnen wel helpen onszelf te helpen om te leven volgens het eigen verlangen. Dat we dit vaak niet alleen kunnen, is alles behalve schaamtevol, en precies het domein van de psychologie.

Wanneer we als psychologen elke patiënt, wars van zijn etiket, zoveel mogelijk inzicht in het eigen verhaal en in de hefbomen van het eigen functioneren geven, promoten we precies de autonomie en de weerbaarheid en pas deze benadering van mentale ontreddering is fundamenteel emanciperend.

Is de slinger van #MeToo doorgeslagen?, Bieke Purnelle en Ariane Bazan

Is de slinger van #MeToo doorgeslagen?

Anderhalf jaar na de schok van #MeToo zijn seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld nog steeds geen beleidsprioriteit, stelt Bieke Purnelle vast. Ariane Bazan hekelt de manier waarop er naar de verschillen tussen mannen en vrouwen wordt gekeken.

Van twee zinnetjes krijg ik de jongste maanden regelmatig acute hartkloppingen. Niet zozeer omdat ik het er niet mee eens ben, maar vooral omdat ze pertinent onwaar zijn. ‘Je mag niks meer (zeggen)’ en ‘De slinger slaat door’. Ze bekken goed, ze zijn populair, maar ze zijn aantoonbaar onjuist.

Je mag namelijk nog steeds alles zeggen. Wie daaraan twijfelt, moet maar eens langs de Vlaamse internetfora en cafétogen struinen: de grofste praat is er de norm. Wie minderheden en vrouwen beledigt, wordt niet gearresteerd of met pek en veren buiten gedragen, hooguit al eens tegengesproken. Mensen die beweren dat ze niets meer mogen zeggen, bewijzen doorgaans net het tegendeel door meteen ongecensureerd te zeggen wat ze zogenaamd niet meer mogen zeggen. Wat ze wellicht bedoelen, is dat de mensen die ze altijd ongegeneerd mochten beledigen, tegenwoordig al eens iets terugzeggen, en dat ze dat vervelend vinden. Weerwerk is lastig voor wie het niet gewend is.

Anderhalf jaar nadat de hashtag #MeToo de gemoederen beroerde, lezen en horen we nu vooral dat ‘de slinger doorslaat.’ Daarmee wordt bedoeld dat we nu ook weer niet moeten overdrijven wat dat grensoverschrijdende gedrag betreft. Dat we met al dat gezeur arme, weerloze en onschuldige mannen valselijk beschuldigen. Zo gaat het wel vaker met ongemakkelijke waarheden en vaststellingen. We zetten ze liefst weg als overtrokken en opgeklopt, en klasseren ze waar ze ons niet lastigvallen, waar we ze niet hoeven te zien, laat staan dat ze ons zouden aanzetten tot reflectie en actie.

Echte cijfers

De statistiek laat nochtans weinig ruimte voor twijfel: 85 procent van de vrouwen is ooit lastigvallen door een man. (Het spreekt vanzelf dat niet iedere man een dader is.) We stellen alleen droogweg vast dat een ontstellende meerderheid van de vrouwen last heeft van seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag. We weten sinds kort dat ook mannen slachtoffer worden van seksueel grensoverschrijdend gedrag, en dat ook vrouwen zich er schuldig aan maken, maar we hebben moeite om de verhalen van die slachtoffers ernstig te nemen.

Elk dag worden er in België acht verkrachtingen aangegeven. Naar het reële aantal hebben we het raden, maar gezien de schroom mogen we aannemen dat het onaanvaardbaar veel hoger ligt (een tienvoud, schatten experten). Een slordige 4 procent van de plegers wordt veroordeeld. De strafmaat valt te vergelijken met die voor schriftvervalsing. Iemand aanranden achten we in dit land dus even problematisch als een handtekening nabootsen. Inzake de vervolging en bestraffing van seksueel geweld hoort België bij de zeven slechtst scorende Europese landen: 44 procent van de verkrachtingszaken worden geseponeerd zonder gevolg.

Het zijn geen gezellige cijfers, en ik snap dat we ze liever niet lezen, maar ze zijn echt.

Ongeloof en buikgevoel

Het zou handig en constructief zijn als we het over die cijfers konden hebben, in plaats van over het buikgevoel en het ongeloof van mensen die vinden dat het allemaal wat overdreven wordt. Waar zijn de grootschalige actieplannen ter preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer en in de sport? Waar zijn de verplichte vormingen, de expliciete doelstellingen, de duidelijke criteria voor welzijn op het werk? Waar precies staan seksueel gedrag, gelijkheid van man en vrouw, wederzijds respect voor persoonlijke en fysieke integriteit duidelijk omschreven in de eindtermen van ons onderwijs?

De nuchtere vaststelling, anderhalf jaar na de schok, is pijnlijk genoeg dat seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld nog steeds geen prioriteit zijn, alle nerveuze slingers ten spijt.

#MeToo is geen vrouwenkwestie en het is geen battle of the sexes. Het is een zaak van algemeen belang. Het gaat over fundamentele mensenrechten en over wat voor samenleving we willen zijn. En het is te belangrijk om over te laten aan de ongefundeerde meningen, de verontwaardiging of de ­gekwetste gevoelens van mensen die nooit eerder hoefden na te denken over hun bevoorrechte ­positie, en aan wie nu voor het eerst ­beleefd wordt gevraagd dat eindelijk eens te doen. Daar gaan ze heus niet van dood. Het ruïneert noch hun carrière, noch hun geestelijk welzijn.

De slinger moet nog een paar stevige tikken krijgen voor hij echt in het midden komt te hangen.
Bieke Purnelle

Freelancejournaliste en columniste

#MeToo ontkent en verscherpt verschil m/v

De vele vrouwen en mannen die hun intimiteit met mij als psychologe hebben gedeeld, brengen me tot de vaststelling dat, door de band genomen, vrouwen een moeilijker parcours tot seksueel plezier afleggen dan mannen. Ze komen in hun leven pas zowat tien jaar na mannen tot masturbatie, ze masturberen (veel) minder, ze weten niet steeds wat een orgasme is, ze hebben veelal weinig toegang tot de ideeën die ze zelf aanwenden om klaar te komen.

Wanneer ze, bij zo’n therapeutisch parcours, bewuster snappen hoe ze tot plezier komen, worden ze krachtiger. Neem het voorbeeld van een vrouw die ontdekt dat het steeds denkbeelden van vernedering zijn die haar tot klaarkomen brengen. De veiligheid van de consultatie geeft haar de ruimte om die ideeën, die nochtans dwars staan op haar sociale waarden, te verkennen zonder onmiddellijk op zichzelf in te hakken met moraliserende veroordelingen.

Zo kunnen vrouwen tot meer minzaamheid voor de eigen seksuele beleving komen. Bijna steeds gaat dat gepaard met een actiever en bevredigender seksueel leven. In het geval van die dame verdwenen geleidelijk aan ook de bittere ervaringen van sociale vernedering – alsof mentale noden nu elders, in de intimiteit, al tot rust zijn gekomen en geen sociale tol meer opeisen. Seksuele emancipatie, zo merk ik, gaat vaak gepaard met professionele kracht en vooruitgang.

Het lijf wil ook iets

Als hardcorefeministe zie ik twee obstakels die de #MeToo-beweging soms in de weg van die emancipatie kan leggen. Dat is niet zozeer dat het lijf niet als object wordt onderkend. De opwinding en de begeerte van de ander voor het object – in het bijzonder voor alle welvingen, openingen en uitscheidingen, alles wat soms liever niet als deel van dat eigen lijf gezien wordt – maakt dat lijf draaglijker en dus lichter. Maar wellicht wordt alleen in misbegrepen feminisme de aandacht voor het lijf als object per definitie als schadelijk beschouwd.

Nee, een eerste obstakel is dat de moeilijkere weg tot seksuele emancipatie volledig aan sociale en historische factoren wordt toegeschreven. Het idee dat seksualiteit een louter sociaal construct is en niets met biologie te maken heeft, is al even absurd als de omgekeerde bewering, dat seksualiteit niets met sociologie en alles met biologie te maken heeft. Behalve socioculturele elementen speelt ook anatomie een rol, hoewel geen van beide het verhaal dicteren.

Als het bereiken van het plezier sterker afhankelijk is van toevallige interventies van anderen, zoals dat bij een vrouwelijke anatomie vaker het geval lijkt te zijn dan bij mannelijke, dan stelt dat grotere, of minstens andere, psychische uitdagingen. Om het even prozaïsch te zeggen: een penis wijst zichzelf in het gebruik duidelijker uit dan een clitoris. Toch dicteert de anatomie niets en met name niet dat het plezier sowieso voor iedereen met een mannelijke anatomie makkelijker zou zijn. Maar als we uit angst voor een anatomisch determinerend discours geen aandacht (mogen) hebben voor de gemiddeld andere uitdagingen die een vrouwelijk dan wel een mannelijk lichaam stellen aan de bewoner van dat lichaam, dan missen we een emancipatorische kans.

Moeten we dan verschillen?

Het tweede obstakel van #MeToo is de simultane ontkenning én verscherping van het concept van verschil. Zo zou de dichotome man-vrouwopsplitsing een sociaal construct zijn, terwijl er volgens die kijk een waaier aan geslachtelijke anatomieën en identiteiten zou zijn die slechts gradueel van elkaar verschillen.

Maar daarnaast komt in het discours iets verscherpt terug wat er eerst uit verbannen werd: een gepolariseerde opstelling tegenover mannen, het opeisen van inclusieve taal met het opnemen van vrouwelijke en mannelijke varianten, de transgendercultuur die niet het uitwissen van genderverschillen inhoudt maar die net benadrukt. #MeToo lijkt verschil te interpreteren als een mogelijkheid om alles te (kunnen) zijn, terwijl verschil nu net het tegengestelde impliceert, met name dat we niet alles van de ander door empathie kunnen begrijpen, dat er menselijke ervaringen zijn die niet door een graduele variatie van de eigen ervaringen invoelbaar zijn.

Dat aanvaarden is een essentiële mijlpaal. Het is pas de vaststelling van dat onvermogen dat ons kan brengen tot een beweging naar de ander, voorbij de empathie. Deze beweging is als een sprongetje in het ongewisse om die ander, die me fundamenteel bevreemdt, tegemoet te treden en in de eigen intimiteit te verwelkomen. En het is pas die onbaatzuchtige omhelzing van de ander, die ik liefde zou noemen.

Meer info vindt u op www.standaard.be/hetgrotegelijk

Ariane Bazan is Hoogleraar klinische psychologie (ULB) en columniste van deze krant.

‘De zoektocht naar een psycholoog zal altijd een lijdensweg zijn’, Peter Casteels, Redacteur Knack

‘De zoektocht naar een psycholoog zal altijd een lijdensweg zijn’

 

Zo’n 700.000 Vlamingen worstelen elk jaar met psychologische problemen. Heel wat onder hen willen graag de stap zetten naar hulp, maar weten niet altijd goed wat ze kunnen verwachten. Knack helpt u op weg in zeven stappen.

Peter Casteels, Redacteur Knack

. Hoe (h)erkent u een psycholoog?

Het is niet eenvoudig om een geschikte psycholoog te vinden. De persoonlijke relatie tussen een psycholoog en zijn of haar patiënten is complex, maar tot voor kort waren zelfs de regels voor psychologen en zeker psychotherapeuten onduidelijk. Daar moet binnenkort verandering in komen. Onder Maggie De Block (Open VLD) als minister van Volksgezondheid werd er werk gemaakt van een erkenning of visum voor klinische psychologen. Dat zou deze regeerperiode nog goedgekeurd moeten worden door de Kamer. ‘De erkenning zal een stap vooruit zijn’, zegt Ariane Bazan, professor klinische psychologie aan de ULB. Zij was voorzitster van een van de werkgroepen van de federale raad voor de geestelijke gezondheidsberoepen die De Block adviseerde. ‘Het is goed dat psycholoog eindelijk een autonoom beroep wordt, en het is lovenswaardig dat alle verenigingen van psychologen aan beide kanten van de taalgrens een consensus hebben bereikt. Groepen zoals cognitieve gedragspsychologen of psychoanalytici liggen nog vaak met elkaar in de clinch, maar hier zijn ze het over eens geraakt.’

Je moet een klik voelen met je hulpverlener. Stop dus nooit met nadenken, en vertrouw op je eigen oordeel.

Ariane Bazan, professor ULB

‘Vroeger kon iedereen zich “psychotherapeut” noemen, en waren alleen psychologen beschermd door het diploma dat ze daarvoor moesten behalen’, zegt professor klinische psychologie Patrick Luyten. Hij werkt aan de KU Leuven aan een onderzoek waarmee men zicht wil krijgen op het landschap van psychologische hulp in België. De opleidingen worden daar momenteel ook voor aangepast. In het verleden gaapte er een kloof tussen de studie als psycholoog aan de universiteit en de eigenlijke praktijk om patiënten te helpen. Luyten: ‘Na de opleiding van vijf jaar komt er binnenkort nog een stagejaar, want het was geen goed idee dat afgestudeerden meteen een zelfstandige praktijk beginnen. Er zullen er zeker tussen zitten die dat goed doen, maar ook die daar echt nog niet genoeg kennis voor hebben.’

De Block zorgde voor een wettelijke regeling van de specialisatie psychotherapie. Maar zal dat voldoende zijn? ‘De huidige wet op psychotherapie zegt alleen iets over de duur van de opleiding en over de plek: een hogeschool of universiteit’, vertelt psycholoog Kris Martens, die doctoreert aan de KU Leuven. ‘Er staat niets in over de inhoud van die opleidingen. Momenteel worden aan sommige hogescholen postgraduaten aangeboden aan andere zorgberoepen waar je je grote vragen bij kunt stellen. Oké, er zijn natuurlijk ook therapeuten die een universitaire opleiding als psycholoog volgen, en later in hun praktijk toch met iets onzinnigs zoals “chakra’s” werken. De vrijheid om therapieën toe te passen blijft in België zeer groot. Ook een huisarts die zijn patiënten homeopathische geneesmiddelen aanraadt zal daar niet per se voor op de vingers worden getikt.’

‘Mensen moeten beseffen dat het wat tijd kost om een goede hulpverlener te vinden’, besluit psychoanalytica Ariane Bazan. ‘Het kan makkelijk een half jaar duren, en het zal altijd een lijdensweg zijn. Maar de zoektocht is nodig. De opleidingen zullen nooit helemaal kunnen garanderen dat alle psychologen kwalitatief werk afleveren, en er zullen altijd charlatans tussen zitten. Stop dus nooit met nadenken, en vertrouw op je eigen oordeel. Je moet een klik voelen met je hulpverlener. Dat is het belangrijkste.’

2. Is elke erkende psycholoog of psychotherapeut geschikt voor u?

Ook erkende klinisch psychologen of psychotherapeuten bieden heel verschillende therapieën aan. Voor mensen die hulp zoeken voor problemen die ze niet goed onder woorden kunnen brengen, is het bijna onbegonnen werk om zelf de juiste therapie te vinden. ‘Maar dat verschilt niet zoveel van andere takken van de gezondheidszorg’, zegt Patrick Luyten. ‘Ook voor andere aandoeningen kunnen soms verschillende soorten medicatie of ingrepen worden voorgeschreven. Alleen worden patiënten daar heel duidelijk mee geholpen. Wie psychologische hulp zoekt, wordt vaak aan zijn lot overgelaten.’

Maar zodra u de stap durft te zetten, hoeft dat geen al te groot probleem te zijn. Koen Lowet van de Vlaamse Vereniging van Klinisch Psychologen (VVKP) schat dat 70 procent van de patiënten geholpen kan worden door de meeste eerstelijnspsychologen. Voor de overige 30 procent is het een kwestie van goed doorverwezen te worden.

‘Voor veruit de meeste problemen hebben we verschillende wetenschappelijk onderbouwde psychologische behandelingen, die ongeveer dezelfde effectiviteit hebben’, zegt Luyten daarover. ‘Vergelijk het met waspoeder: er zijn heel veel verschillende namen, merken en kleuren, maar uiteindelijk is het resultaat ongeveer hetzelfde.’

Een stroming die ook onder psychologen voor discussies zorgt, is de psychoanalyse. Lowet: ‘Er zijn nog altijd therapeuten die een heel klassieke vorm aanbieden, en mensen twee of drie keer per week op hun sofa hun verhaal laten doen. Sommige mensen voelen zich daar echt beter door. Dat is dus niet het probleem. De vraag is ook niet meer wat werkt, maar wel: wat werkt voor wie?’

Er zijn veel onderbouwde behandelingen. Vergelijk het met waspoeder: er zijn veel merken, maar het resultaat is ongeveer hetzelfde.

Patrick Luyten, professor KU Leuven

‘Lowet moet psychoanalytici blijkbaar niet’, reageert psychoanalyticus Frederik Van Driessche. ‘Er zijn natuurlijk ook wel verschillen tussen ons werk en veel andere therapievormen. Voor ons ligt de prioriteit, bijvoorbeeld, niet in de eerste plaats bij genezen. Patiënten zijn er bij mij na enkele sessies vaak al beter aan toe, maar kiezen ervoor om verder aan zichzelf te werken. Zij komen inderdaad maanden, zelfs jaren langs. Maar dat is omdat wij naar de patiënten luisteren, en zij niet naar ons hoeven te luisteren, of zich aan ons hoeven te onderwerpen. Het echte lijden van de mens is veel complexer dan louter de symptomen waar mensen last van hebben.’

3. Zitten er charlatans tussen?

Vorig jaar hielpen enkele leden van SKEPP, de Studiekring voor de Kritische Evaluatie van Pseudowetenschap en het Paranormale, met het samenstellen van dossiers tegen 65 mensen die zich uitgaven voor psycholoog of psychotherapeut zonder daar de juiste diploma’s voor te hebben. Zij maakten de dossiers over aan de Provinciale Geneeskundige Commissies, die ze op hun beurt kunnen doorspelen aan het parket of ze zelf kunnen onderzoeken. ‘We hebben ons beperkt tot de duidelijkste gevallen van overtredingen, zoals een boekhouder die met chakratherapie depressies zegt te kunnen genezen’, vertelt een betrokkene. ‘Ons doel was die commissies wakker schudden, niet zozeer zelf een proces aanspannen tegen overtreders. Daarvan zijn er hopen en hopen te vinden in Vlaanderen.’

Alle psychologen hebben verhalen over zulke praktijken. ‘Ik werk met getraumatiseerde jongeren’, vertelt professor Sarah Bal, klinisch psycholoog verbonden aan het UZ Gent. Bal werkte mee aan de nieuwe Canvas-reeks Therapie. ‘Soms gebeurt het dat jongeren mij vertellen dat iemand anders bij wie ze eerder hulp zochten hen had aangeraden om – ik ga kort door de bocht – over hun trauma een brief te schrijven, die in een envelop te steken en vervolgens te verbranden. Daarna zouden ze het trauma achter zich kunnen laten. En dat terwijl die jongeren nog altijd last hebben van herbelevingen. Het is hun waarschijnlijk met goede bedoelingen aangeraden, maar zoiets is echt gevaarlijk. Het zou toch niet mogen kunnen dat iemand zonder de juiste diploma’s na een carrièreswitch zomaar een bordje van “psychotherapeut” voor het raam hangt?’

Ook Koen Lowet van de VVKP maakt zich zorgen om zulke kwakzalvers. ‘Het gaat van onschadelijke praktijken zoals homeopathische middelen als bachbloesems tot veel gevaarlijker gevallen. Er zijn zaken bekend van patiënten met zware psychische problemen die van een zelf uitgeroepen “psychotherapeut” het advies kregen om hun medicatie stop te zetten, wat voor levensgevaarlijke situaties zorgde. In enkele gevallen heeft dat tot de zelfdoding van de patiënt geleid. Als wij zulke “genezers” aan het parket melden, wordt daar meestal niets mee gedaan. Wij informeren hen nochtans alleen als het om heel ernstige zaken gaat. Nu de psychotherapie beschermd is, zien we ook meer en meer “coaches” opkomen. Soms gaat het om mensen die beweren zelf psychische problemen overwonnen te hebben, en die denken op basis daarvan anderen te kunnen genezen. Dat klopt natuurlijk niet – ook al kunnen die mensen soms wel een rol spelen als ervaringsdeskundige.’

4. Worden sessies bij de psycholoog terugbetaald?

Vanaf dit voorjaar worden vier tot acht sessies bij een psycholoog terugbetaald voor mensen tussen de 18 en de 65 jaar. Het gaat om eerstelijnszorg. De bedoeling is om daarmee mensen met een milde aandoening zoals angsten, depressie of een alcoholverslaving te helpen. Minister van Volksgezondheid Maggie De Block trok budget uit voor 120.000 mensen, goed voor zo’n 22,5 miljoen euro. Dat is een minuscuul bedrag in de totale uitgaven van het RIZIV.

De patiënt hoeft daardoor nog maar 11 euro per sessie te betalen, de therapeut krijgt 45 euro. ‘Het is een pilootproject’, zegt Patrick Luyten daarover. ‘Een essentiële eerste stap, waarover we – hoe beperkt hij ook is – tevreden mogen zijn.’

5. Waarom zijn psychologen ontevreden over de regeling- De Block?

Psychologen moesten zich aanmelden om gebruik te maken van de nieuwe regeling van de regering-Michel. Daaruit bleek een groot gebrek aan enthousiasme in de sector. In Limburg meldden zich slechts 10 psychologen, terwijl er 220 werden gezocht. In West-Vlaanderen werden er 14 gevonden voor 132 plaatsen. ‘We werden op geen enkele manier betrokken bij de totstandkoming van dit voorstel’, vertelt Koen Lowet. ‘De regering merkte tijdens de onderhandelingen over het Zomerakkoord in 2017 dat er een potje over was van 22,5 miljoen euro, en minister De Block zag haar kans om dat te gebruiken voor psychologische hulpverlening. Over de manier waarop dat gebruikt kon worden, is dan een politiek akkoord gesloten in de regering.’

Een belangrijk struikelblok is de financiële beperking: 45 euro voor één sessie is niet veel geld. ‘Als wij maar 45 euro mogen vragen, verdienen zelfs loodgieters en kappers meer’, zegt professor Sarah Bal. ‘En dat terwijl psychologen eerst een universitaire opleiding van vijf en straks zes jaar moeten volgen, en psychotherapeuten daarna nog een specialisatie van soms wel vier jaar. Voor een beroep als kinesist is de terugbetaling goed geregeld, net als voor consultaties bij een psychiater. Waarom kan dat dan niet voor ons?’

Er zijn nog veel andere redenen waarom het moeilijk ligt: een doorverwijzing door de huisarts is vereist, en ziekenhuizen zijn betrokken bij het beheren van de financiering, wat de autonomie van de psycholoog ondergraaft. Maar de grootste vraag is of het weinige geld dat er wel is op de beste manier wordt ingezet. ‘Er was nooit een heldere visie,’ zegt Frederik Van Driessche. Met #mypsymychoice organiseerde hij een petitie tegen het voorstel, die weliswaar niet door de VVKP werd gesteund. Als we kijken voor welke doelgroep de maatregel bedoeld is – mensen tussen de 18 en de 65 jaar – en welke klachten voorrang krijgen, dan is hij eigenlijk bedoeld om mensen die zijn uitgevallen op hun werk zo snel mogelijk weer aan de slag te krijgen. De kwetsbare groep mensen die de middelen niet hebben om hulp te zoeken, of degenen met veel ernstiger, complexe problematieken, blijven in de kou staan.’

‘Deze maatregel van minister De Block gaat om eerstelijnspsychologische zorg’, zegt professor Nady Van Broeck, klinisch psychologe verbonden aan de KU Leuven. ‘Die is kortdurend, probleemoplossingsgericht en snel toegankelijk voor de patiënt. Dat is iets anders dan psychotherapie, die ingezet wordt bij meer complexe, ernstiger en al langer bestaande problemen. Toegankelijke eerstelijnszorg kan belangrijk zijn om te voorkomen dat problemen erger worden, en kan de kans op herstel groter maken. België was bij de slechtste leerlingen van de klas, en Maggie De Block heeft een stap gezet om die eerstelijnszorg verder te gaan uitbouwen door een begin te maken met terugbetaling. Ze kon deze regeerperiode ook niets anders doen. Het is uiteraard de bedoeling dat terugbetaling van psychologische zorg in de toekomst verder wordt uitgebreid. Helaas is deze positieve stap overschaduwd door de negatieve kritiek. Ik kan alleen maar hopen dat de beleidsmakers zich in de toekomst niet zullen laten ontmoedigen door de manier waarop deze eerste maatregel is onthaald.’

België heeft geen praatcultuur. Mensen slikken liever een pil dan over hun problemen te vertellen.

Koen Lowet, Vlaamse Vereniging van Klinisch Psychologen

Doet België het echt slechter dan onze buurlanden? ‘Nederland, Duitsland en zeker de Scandinavische landen doen het veel beter. Zij hebben allemaal een systeem dat veel meer zorg terugbetaalt’, aldus Patrick Luyten. ‘Maar er loopt wel een soort grens door Europa. In landen als Frankrijk, Italië en Spanje is het minstens even onduidelijk geregeld als bij ons.’

In Vlaanderen kunnen mensen die worden doorverwezen door een huisarts zich ook wenden tot een van de Centra Geestelijke Gezondheidszorg. Ook daar kost een sessie bij de psycholoog slechts 11 euro.

6. Zou u niet beter naar een psychiater gaan?

De consultaties van psychiaters, die eerst voor arts hebben gestudeerd, worden in ieder geval terugbetaald. Net als gespecialiseerde psychologen zijn er ook veel psychiaters die psychotherapie aanbieden. ‘In 2017 gaven psychiaters zo’n 345.000 gewone consultaties en 1,1 miljoen psychotherapeutische sessies’, zegt professor Geert Dom, voorzitter van de Belgische Beroepsvereniging Geneesheren-Specialisten in de Psychiatrie. Meestal verwijst een huisarts de patiënten door naar ofwel een psycholoog, ofwel een psychiater. ‘Die triage is niet altijd even duidelijk’, zegt Dom. ‘Het hangt er vaak vanaf met wie ze het gewoon zijn samen te werken in hun lokale netwerk. Maar gemiddeld genomen verwijzen huisartsen patiënten met echt ernstige psychiatrische problematieken, waarvan zij denken dat diagnostiek en een medicamenteuze behandeling noodzakelijk is, door naar psychiaters. Mensen met minder ernstige klachten zoals stress of burn-out zullen ze sneller naar een psycholoog sturen.’

Wat is de reputatie van psychiaters onder psychologen? ‘Ik voel mij daar verdeeld over’, zegt Ariane Bazan. ‘Ik strijd voor de identiteit van het beroep van psycholoog die losstaat van de geneeskunde. In die zin is psychiater een paradoxaal beroep. Dat gezegd, psychiaters hebben een goede beroepseer en hun vakgebied heeft een lange geschiedenis, waardoor ze vaker kritisch nadenken op een intellectueel niveau dat ik soms mis bij psychologen. De psychologie is een hele jonge discipline, die het ontbreekt aan een duidelijk identiteit of zelfs aan trots en boegbeelden. Voor mij is Sigmund Freud er één, maar dat zal lang niet voor iedereen zo zijn. Wij hoeven ook geen eed van Hippocrates af te leggen, wat maakt dat het ons soms aan professionele ethiek kan ontbreken. Het valt op dat het psychologen waren die de folterpraktijken in de gevangenis van Guantánamo hielpen uitdenken, en die de persoonlijkheidstests voor Cambridge Analytica (berucht om kiezersbeïnvloeding via sociale media, nvdr) hielpen opstellen.’

7. Is het niet makkelijker om medicijnen te slikken?

Het gebeurt alvast op grote schaal. Volgens de recentste cijfers van het RIZIV gingen 1,19 miljoen Belgen in 2017 bij de apotheek langs voor antidepressiva. Dat waren er voor het eerst iets minder dan het jaar ervoor, maar het totaal blijft immens. Het ging bovendien om 325 miljoen dosissen. Gemiddeld namen patiënten dus voor 270 dagen op een jaar een medicijn.

Koen Lowet: ‘Het zijn de huisartsen, en níét de psychiaters, die de meeste medicijnen voorschrijven. Vaak weten ze zich geen blijf met de psychologische problemen van hun patiënten. Alleen al de financiële drempel voor hulp zorgt ervoor dat het goedkoper is om iets voor te schrijven. Maar het heeft ook te maken met het gebrek aan een praatcultuur in België. Mensen slikken liever een pil dan over hun problemen te praten. Huisartsen krijgen in hun opleiding ook te weinig informatie over psychologische behandelingen en de wetenschappelijke richtlijnen. Die samenwerking moet beter.’

Het zijn de huisartsen, en níét de psychiaters, die de meeste medicijnen voorschrijven.

Koen Lowet, Vlaamse Vereniging van Klinisch Psychologen

Ook Ariane Bazan merkt in haar praktijk dat er alleen maar méér medicijnen worden genomen. ‘Het is amper te geloven hoe wijdverbreid het gebruik van rilatine is, waarvan de werking nochtans vergelijkbaar is met speed of cocaïne. Ik heb leraren in mijn praktijk die de rilatine van hun kinderen nemen om hun job te kunnen blijven doen.’ Bazan staat sceptisch tegenover het medicaliseren van alle mogelijke kwalen, en de labels die daarbij horen. ‘Het klinkt misschien tegenstrijdig, maar zo’n medicalisering zorgt ook structureel voor een duurdere hulpverlening. Het gebruik van een label zoals “burn-out”, bijvoorbeeld, leidt ertoe dat mensen die met ontreddering of een onduidelijk onvermogen te kampen hebben, zich makkelijker met zo’n label identificeren. Dat wordt een identiteit en vervolgens ook een belangengroep die aandacht, middelen en maatregelen eist. Mensen die zich ontredderd voelen, moeten geholpen worden. Maar we moeten het hen niet per se aantrekkelijk maken om zich in zo’n identiteit te nestelen. We moeten hen net uit de ziekte terug naar het leven helpen.’

De grootste critici vrezen dat het nieuwe terugbetalingssysteem van Maggie De Block in het slechtste geval alleen maar voor meer medicijnengebruik zal zorgen. ‘Stel dat mensen zich inschrijven voor vier of acht sessies’, zegt Frederik Van Driessche. ‘Ze zullen uiteindelijk gefrustreerd raken omdat die periode vaak veel te kort is om iemand te helpen. Zij dreigen hun geloof in psychologische hulp te verliezen. Als er dan iemand klaarstaat met een pilletje dat hen zogezegd kan genezen, zullen ze dat makkelijker slikken.’

Wie psychologische hulp zoekt, kan onder meer terecht op www.geestelijkgezondvlaanderen.be/hoe-vind-je-een-geschikte-therapeut.

 

 

 

Vaccinaties, autisme en slordige wetenschap

De Standaard, Waalse Kroniek, 21 maart 2019.

http://www.standaard.be/cnt/dmf20190320_04270812

Begin deze maand was het heet nieuws in de Franstalige journaals. Een wetenschappelijke studie uit Denemarken toont op basis van een grote cohorte kinderen onomstotelijk aan dat het vaccin tegen mazelen, ­rodehond en bof geen autisme veroorzaakt. Dit nieuwste onderzoek spreekt formeel de hardnekkige urban ­legend ­tegen die maakt dat bijvoorbeeld in Frankrijk de mazelen weer in opmars zijn. Waarom geloven vele mensen die toch? Het belerende vingertje uitsteken naar wie zulke domme of belachelijk eenvoudige theorieën aanhangt, is te makkelijk.

Toen de kinderpsychiater Leo Kanner in 1943 voor het eerst de diagnose ‘infantiel autisme’ bij kinderen vaststelde, was het ziektebeeld nog zo verstoord dat het niet ­onderscheiden werd van schizofrenie. Dustin Hoffman speelt in Rain man de rol van een man met wat men ondertussen ‘klassiek autisme’ noemt, een zwaar in zichzelf gekeerde man die op een heel eigenzinnige wijze redeneert.

In 1980 wordt autisme officieel van schizofrenie onderscheiden in de derde uitgave van de bijbel voor de mentale stoornissen, de DSM. In de herziene uitgave in 1987 wordt de term ‘infantiel autisme’ officieel ‘autisme-stoornis’. Van een onmiskenbaar ziektebeeld wordt het een diffusere ziekte die iedereen kan treffen. In die ­periode begint het aantal patiënten sterk te stijgen. ­

Deze trend zet zich door in de vierde uitgave van de DSM in 1994, wanneer de ­categorie wordt aangevuld met milde ­gevallen en zogenoemde ‘hoogfunctio­nerende’ mensen. In de nieuwste versie van de DSM in 2013 heet de ziekte ‘autismespectrumstoornis’, een brede categorie aandoeningen met een omschrijving die zo ­algemeen is dat die uiteindelijk nietszeggend wordt. Zo vermeldt een ­autismevereniging op haar website: ‘Autisme wordt gekenmerkt door een andere manier van informatie verwerken door de hersenen. Hierdoor ervaren mensen met autisme de wereld anders. Autisme heeft invloed op alle levensdomeinen in alle levensfasen en vertaalt zich in zwakke én sterke kanten.’ Het is niet duidelijk waarvan het ­‘anders-zijn’ zich hier, of in andere definities, onderscheidt, zodat iedereen zich op sommige momenten hierin wel kan vinden. Dit betekent niet dat de ontreddering of het onvermogen niet reëel kunnen zijn en terecht om zorg vragen. Maar het debat gaat hier over de koppeling van ­‘anders-zijn’ met het woord ‘autisme’ en de geassocieerde betekenissen.

Hoe iemand autisme ‘krijgt’, is eveneens onduidelijker dan ooit. Er zijn veel hypotheses met betrekking tot de hersenen en de genen geformuleerd, veelal met de toevoeging ‘in afwachting van verdere vooruitgangen op dat gebied’. Toch tonen ook de recentste bevindingen dat het vooralsnog onmogelijk is om specifieke ‘defecten’ te isoleren die aan de basis liggen van de ziekte, of zelfs om specifieke combinaties van defecten aan te tonen.

Zo kunnen genetische ‘afwijkingen’ die vaker bij autisme terugkomen ook aan schizofrenie of bipolaire stoornissen verbonden worden. Alles wijst in de richting van een onduidelijke diagnose waarvan de geldigheid betwist kan ­worden. Toch is de ziekte sterk aanwezig, zowel wat het aantal patiënten als wat mediatisering betreft, en vermelden de informatieve websites gul de termen ‘aangeboren’, ‘hersenen’ en ‘ongeneeslijk’. In België kan men de diagnose zelfs laten gelden voor een euthanasie van­wege ondraaglijk psychisch lijden.

Met andere woorden, in het officiële discours wordt van een wijdverspreide mentale aandoening gesproken in termen die zo vaag zijn dat iedereen zich aangesproken kan voelen of het in zijn omgeving kan herkennen, en waarvan ook niet duidelijk is hoe je die kan oplopen. Toch wordt die ook ernstig genoeg bevonden om als ­‘ongeneeslijk’ bestempeld te worden en veel bekommernis in de media en elders te krijgen.

Als psychologe zou ik zeggen dat de combinatie van deze onduidelijke gegevens en de ernst van de bedreiging de perfecte ingrediënten zijn voor het ontstaan van paranoïde theorieën. Niet de domheid van de believers, maar wel misschien de vaagheid van de theorieën ligt aan de ­basis van de schadelijke meme.

Misschien houdt de ­urban legend ook het offi­ciële discours een spiegel voor: als het ­wetenschap­pelijk kan gelden dat een diagnose zoveel maatschappelijke validering krijgt op basis van zo’n magere consensus over de oorzaken, waarom kan men dan ook niet stellen dat vaccinatie de oorzaak is van autisme? De wetenschap heeft de taak duidelijk te maken op welke manier de wetenschappelijke hypothese wel degelijk ­wezenlijk verschillend is van de ­vaccinhypothese. Mocht echter blijken dat technische vorderingen eerder de ­diagnose ondergraven dan wel bevestigen, dan moeten we de moed hebben een en ander grondig te herdenken dan wel omstreden theorieën te laten bestaan. De urban legend toont misschien dat voor de wetenschap geldt wat ook voor populisme en politiek opgaat: slordige theo­rieën komen met een maatschappelijke prijs.

 

Is de slinger van #MeToo doorgeslagen?

De Standaard, Het Grote Gelijk, 18 maart 2019.

http://www.standaard.be/cnt/dmf20190317_04262695?fbclid=IwAR1x-4BSuXPp2iuRF9Etga795i6dYVq7npSmHYHey4ocedcmY7u6PDdHsgs

Anderhalf jaar na de schok van #MeToo zijn seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld nog steeds geen beleidsprioriteit, stelt Bieke Purnelle vast. Ariane Bazan hekelt de manier waarop er naar de verschillen tussen mannen en vrouwen wordt gekeken.

#MeToo ontkent en verscherpt verschil m/v

De vele vrouwen en mannen die hun intimiteit met mij als psychologe hebben gedeeld, brengen me tot de vaststelling dat, door de band genomen, vrouwen een moeilijker parcours tot seksueel plezier afleggen dan mannen. Ze komen in hun leven pas zowat tien jaar na mannen tot masturbatie, ze masturberen (veel) minder, ze weten niet steeds wat een orgasme is, ze hebben veelal weinig toegang tot de ideeën die ze zelf aanwenden om klaar te komen.

Wanneer ze, bij zo’n therapeutisch parcours, bewuster snappen hoe ze tot plezier komen, worden ze krachtiger. Neem het voorbeeld van een vrouw die ontdekt dat het steeds denkbeelden van vernedering zijn die haar tot klaarkomen brengen. De veiligheid van de consultatie geeft haar de ruimte om die ideeën, die nochtans dwars staan op haar sociale waarden, te verkennen zonder onmiddellijk op zichzelf in te hakken met moraliserende veroordelingen.

Zo kunnen vrouwen tot meer minzaamheid voor de eigen seksuele beleving komen. Bijna steeds gaat dat gepaard met een actiever en bevredigender seksueel leven. In het geval van die dame verdwenen geleidelijk aan ook de bittere ervaringen van sociale vernedering – alsof mentale noden nu elders, in de intimiteit, al tot rust zijn gekomen en geen sociale tol meer opeisen. Seksuele emancipatie, zo merk ik, gaat vaak gepaard met professionele kracht en vooruitgang.

Als hardcorefeministe zie ik twee obstakels die de #MeToo-beweging soms in de weg van die emancipatie kan leggen. Dat is niet zozeer dat het lijf niet als object wordt onderkend. De opwinding en de begeerte van de ander voor het object – in het bijzonder voor alle welvingen, openingen en uitscheidingen, alles wat soms liever niet als deel van dat eigen lijf gezien wordt – maakt dat lijf draaglijker en dus lichter. Maar wellicht wordt alleen in misbegrepen feminisme de aandacht voor het lijf als object per definitie als schadelijk beschouwd.

Nee, een eerste obstakel is dat de moeilijkere weg tot seksuele emancipatie volledig aan sociale en historische factoren wordt toegeschreven. Het idee dat seksualiteit een louter sociaal construct is en niets met biologie te maken heeft, is al even absurd als de omgekeerde bewering, dat seksualiteit niets met sociologie en alles met biologie te maken heeft. Behalve socioculturele elementen speelt ook anatomie een rol, hoewel geen van beide het verhaal dicteren.

Als het bereiken van het plezier sterker afhankelijk is van toevallige interventies van anderen, zoals dat bij een vrouwelijke anatomie vaker het geval lijkt te zijn dan bij mannelijke, dan stelt dat grotere, of minstens andere, psychische uitdagingen. Om het even prozaïsch te zeggen: een penis wijst zichzelf in het gebruik duidelijker uit dan een clitoris. Toch dicteert de anatomie niets en met name niet dat het plezier sowieso voor iedereen met een mannelijke anatomie makkelijker zou zijn. Maar als we uit angst voor een anatomisch determinerend discours geen aandacht (mogen) hebben voor de gemiddeld andere uitdagingen die een vrouwelijk dan wel een mannelijk lichaam stellen aan de bewoner van dat lichaam, dan missen we een emancipatorische kans.

Het tweede obstakel van #MeToo is de simultane ontkenning én verscherping van het concept van verschil. Zo zou de dichotome man-vrouwopsplitsing een sociaal construct zijn, terwijl er volgens die kijk een waaier aan geslachtelijke anatomieën en identiteiten zou zijn die slechts gradueel van elkaar verschillen.

Maar daarnaast komt in het discours iets verscherpt terug wat er eerst uit verbannen werd: een gepolariseerde opstelling tegenover mannen, het opeisen van inclusieve taal met het opnemen van vrouwelijke en mannelijke varianten, de transgendercultuur die niet het uitwissen van genderverschillen inhoudt maar die net benadrukt. #MeToo lijkt verschil te interpreteren als een mogelijkheid om alles te (kunnen) zijn, terwijl verschil nu net het tegengestelde impliceert, met name dat we niet alles van de ander door empathie kunnen begrijpen, dat er menselijke ervaringen zijn die niet door een graduele variatie van de eigen ervaringen invoelbaar zijn.

Dat aanvaarden is een essentiële mijlpaal. Het is pas de vaststelling van dat onvermogen dat ons kan brengen tot een beweging naar de ander, voorbij de empathie. Deze beweging is als een sprongetje in het ongewisse om die ander, die me fundamenteel bevreemdt, tegemoet te treden en in de eigen intimiteit te verwelkomen. En het is pas die onbaatzuchtige omhelzing van de ander, die ik liefde zou noemen.

Het Vlaams-nationalisme heeft niets met Franstaligen te maken

In Débat première konden Franstalige luisteraars maandag reageren op de politieke crisis. Velen waren verontwaardigd dat politici kibbelden over futiliteiten, terwijl burgers oplossingen eisen voor concrete problemen, zoals ecologie en armoede. De toenemende kloof tussen de politieke klasse en de burgerbevolking voedt een populisme, dat ook met de gele hesjes in Franstalig België concrete vormen aanneemt. Béatrice Delvaux zei: ‘Identiteit is een belangrijke zorg geworden voor politici die moeite hebben om zich op het traditionele politieke toneel te positioneren (…) ze hebben ondervonden dat het identitaire een goed onderwerp is omdat het inspeelt op de angsten van mensen (…) De N-VA voedt een klant door hem te laten verlangen naar iets waarvan hij niet weet dat hij ernaar verlangt.’

Die analyse klopt niet. Ze kan onder meer de regionale verschillen niet verklaren. Een identitair aanbod is er altijd. De vraag is waarom dat bijvoorbeeld meer succes heeft in Vlaanderen. Mochten er geen ‘cliënten’ zijn met identitaire verzuchtingen, dan had de N-VA geen wezenlijke basis gevonden. Met andere woorden: het Vlaams-nationalisme is niet louter een creatie van de media of politieke leiders, maar beantwoordt aan een bestaande mentale realiteit van niet weinig mensen in Vlaanderen. En wanneer die realiteit zich blijft opdringen, is het geen goed idee om ze te ontkennen.

De snelle opvolging van de psychodramamomenten van de voorbije dagen was in die zin uitermate boeiend. Zo benadrukten N-VA-kopstukken dat ‘de premier gevochten heeft voor zijn coalitie’ en pas van koers is veranderd nadat de andere Vlaamse partijen op tafel hadden geklopt. De uitdrukking die Theo Francken gebruikte, liet weinig aan de verbeelding over: de andere Vlaamse partijen hadden tien jaar frustratie opgekropt en die werd er vorige donderdag in de Kamer in één gulp uitgespuwd. Ook zag het er eerst naar uit dat de N-VA voor enkele zaken, zoals het budget, een wisselmeerderheid zou leveren. Maar in Terzake werd Bart De Wever plots kribbig en zei hij verbolgen dat Pieter De Crem (CD&V) ‘al telefoon had gekregen om onze ministers op te volgen’ toen de N-VA nog een regeringscrisis probeerde te vermijden met het voorstel van een onthouding.

Merk op dat Franstaligen hier niet aan bod komen, of, paradoxaal genoeg, bijna troostend: misschien had premier Charles Michel (MR) nog het meest begrip voor de N-VA. In het bijzonder tussen de N-VA en de CD&V is het water erg diep. Ooit waren zij kartelbroeders, nu heeft de ene de andere verraden. Dat is het heersende gevoel.

Het Vlaams-nationalisme heeft met andere woorden helemaal niets met Franstaligen te maken. Zoals ik al eerder schreef, is mijn hypothese dat het zijn historische wortels vindt in een bloederige verscheurdheid tussen Vlamingen onderling (DS 13 september). Wat in de recentere geschiedenis tussen Vlamingen van eenzelfde dorp, straat, familie is gebeurd, sneed soms zo diep dat de druk om te splitsen sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog op de Vlaamse politieke klasse heeft gewogen. Wanneer het nationalisme zich afzet tegen Franstaligen of vreemdelingen, probeert het eigenlijk steeds opnieuw een interne verscheurdheid te lijmen door een verbond tegen een gemeenschappelijke vijand. En wanneer dat lijmen niet lukt, ‘gulpt’ ook het verongelijkte gevoel er in één straal uit.

Maar Béatrice Delvaux had ook gelijk, het gevaar is een totaal onbegrip van ‘de straat’ voor de bekommernissen van ‘de politiek’. Het zou redelijker zijn om oude koeien in de sloot te laten, en met volle aandacht de ecologische en armoedeproblemen te lijf te gaan. Maar de condition humaine komt met een prijs, onder meer dat algehele redelijkheid niet afdwingbaar is, ook niet – vaak nét niet – wanneer dat cruciaal zou zijn. De redelijkste uitweg is dan paradoxaal genoeg om je sober te onthouden van elk snel begrip of elke oppervlakkige uitleg. Daardoor is het niet nodig mensen als zotten of monsters weg te zetten om zin te geven aan een onbegrepen psychodrama en blijft het idee behouden dat er wel een verklaring is, ook al vat je die niet. Zo’n houding is in haar essentie een motie van vertrouwen.

Zo’n vertrouwen is cruciaal wanneer basisprincipes op het spel staan. Het ‘ik ga naar Marrakech’ van premier Michel had de bindende waarde van een woord dat staat voor een handeling. De vraag was dan ook of er genoeg vertrouwen was om het ethische principe van het gegeven woord boven andere belangen te laten gelden. Net zoals je een handeling niet ongedaan kan maken, kan je dat soort woord niet ontkennen en dus was de inzet hier, voorbij het woord, de daadkracht van ons land in internationale besprekingen.

Breng psychologie in de politiek

Bazan, A. (2018). Breng psychologie in de politiek. Waalse Kroniek. De Standaard, 8 november, pp. 39.  pdf psychologie in de politiek 

Met Wapenstilstandsdag in het vooruitzicht overheerste deze week in de Franstalige media vooral de angst voor een herhaling van de oorlogsgruwel. Twee grote boosdoeners komen uitgebreid aan bod, het nationalisme en het neoliberale kapitalisme. In het radioprogramma Matin Première werd Emmanuel Macron geciteerd, die Mitterrands woorden hernam: ‘Le nationalisme, c’est la guerre.’ De Franse econoom Daniel Cohen schetste in het programma Dans quel monde on vit hoe sinds de jaren 60 twee opeenvolgende teleurstellingen de voedingsbodem vormen van het populisme: die in de communistische belofte en die in het thatcheriaanse neoliberalisme. Nieuw gegeven in deze discussies: mensen zoeken ook antwoorden in de psychologie.

Maar daar knelt de schoen, want die antwoorden zijn ondermaats. In het beste geval vallen ze kritisch terug op ‘oude filosofen’. Zo stelt de econoom Bruno Colmant terecht Adam Smiths paradigma in vraag: Smith ziet het kapitalisme als een leefbaar systeem, omdat de som van de individuele belangen garant staat voor het gemeenschappelijke goed. Maar in het slechtste geval verwijzen mensen vrij kritiekloos naar de bijdragen van hedendaagse psychologen. In een interview met de krant L’Echo vorige week legt de psycholoog Steven Pinker (Harvard) uit dat objectieve cijfers tonen dat de armoede vermindert, de levensverwachting stijgt, de misdaad afneemt en dat ‘we gelukkiger zijn’. Toch is de perceptie anders. Dat komt omdat de media zaken opkloppen. Preciezere informatie zal het populisme indijken en de liberale democratie doen zegevieren.

Pinker lijkt ervan uit te gaan dat een mens uit zichzelf redelijk is en dat er voor onredelijk gedrag objectieve oorzaken zijn, die moeten worden aangepakt. Maar eenieder die kritisch naar het eigen leven kijkt, zal dat betwijfelen: wie past zijn onredelijk gedrag altijd aan zodra hij voldoende informatie heeft? Waarom werken waarschuwingen op sigarettenpakjes zo slecht?

De job van een psycholoog is precies om niet al te gretig mee te gaan met makkelijke, vingerwijzende redeneringen. Want wat als alle externe verklaringen ontkracht of opgelost worden en het probleem blijft bestaan? Heel vaak leidt dat redelijkheidsparadigma dan tot moralisering – ‘gedraag je een beetje’ – en bijna onmiddellijk volgt een veroordeling. Vóór de opkomst van de N-VA was de redactionele lijn in de Franstalige pers bijvoorbeeld dat het nationalisme niet echt een basis heeft in de Vlaamse bevolking. Als er al nationalisme is, dan gaat het om overdrijvingen in de media of van een paar oververhitte leiders. Goede en objectieve informatie zou voldoende louterend werken. Die redenering bleek onhoudbaar. Aan Franstalige kant is daardoor een vorm van perplexiteit ontstaan en op de sociale media wordt de N-VA vrij radicaal gedemoniseerd.

Het paradigma van de redelijke mens draagt in zijn kern de kiemen van de uitsluiting: bots je op hardnekkige onredelijkheid, dan moet je de betrokkenen wel ontmenselijken als je het redelijke statuut van de menselijke conditie hoog wil houden. Sinds jaar en dag lijkt het inderdaad makkelijker om van anderen monsters te maken, dan te moeten aanvaarden dat redelijkheid voor mensen niet de standaard is. Dat maakt het zo pijnlijk dat psychologisch denken in het politieke debat ontbreekt.

Zo kan psychologie duidelijk maken hoe en waarom de mens vaak niet de juiste keuzes maakt, in het bijzonder wat het eigenbelang betreft, ook al is dat contra-intuïtief. Gegevens tonen dat het voor iedereen – niet louter voor een groep heethoofden of dommeriken – bijzonder moeilijk is om het denken niet te laten beïnvloeden door emotionele elementen, die leiden tot onmiddellijke ontlading, oppervlakkig plezier of directe bescherming. Het is precies omdat niemand een globale langetermijnvisie steeds de voorrang kan geven dat regulerende instellingen werden uitgevonden: instellingen ondervangen de dwaling in Smiths redenering dat het individu in staat zou zijn het eigen belang juist in te schatten.

De beide aspecten waar de psychologie voor zou kunnen behoeden – je laten afleiden door het emotionele en de eigen belangen verkeerdelijk inschatten – komen samen in de keuze van Sander Loones (N-VA) als nieuwe minister van Defensie. Het gevaar bestaat dat je je blindstaart op de symbolische beladenheid van die keuze: één van de meest anti-Belgisch gezinde N-VA’ers zal voortaan instaan voor de bescherming van België. Door dat emotionele overwicht zou je een ‘detail’ makkelijk over het hoofd kunnen zien, met name dat Loones zich efficiënt heeft verzet tegen globale marktreguleringen, in het bijzonder tegen de Europese poging tot regulering van de vennootschapsbelasting. Een psychologie met gezag zou hier ten volste kunnen wegen en Loones kunnen wijzen op het cruciale belang het gemeenschappelijke goed te verdedigen, als hij zijn belofte om de eigenbelangen te beschermen trouw wil blijven.

Om onherleidbare menselijke ‘denkfouten’ bij de organisatie van de samenleving in te calculeren, moet psychologie in het politieke debat wegen. Want onredelijkheid is niet hetzelfde als chaos: though this is madness, there is method in it, wist Shakespeare al.

Het leed van wie niet zeurt

Bazan, A. (2018). Het leed van wie niet zeurt. Waalse Kroniek. De Standaard, 11 oktober, pp. 37. pdf zeurt

Het Waals Parlement heeft vorige week de Waalse code voor dierenwelzijn goedgekeurd. Voor­taan moet je over een vergunning beschikken om een huisdier te houden, die bij problemen wordt ingetrokken. In het ochtendprogramma Matin Première van 5 oktober werd die beslissing unaniem toegejuicht, ook al besloot Catherine Ernens, journaliste bij Moustique, haar kroniek fijntjes met: ‘Wat opviel, was de unanimiteit (…) Niemand durfde de code aan te vechten. Het is vandaag gemakkelijker om de zaak van dieren te verdedigen dan die van migranten, zoveel is duidelijk.’ Ernens maakt een belangrijk punt.

We ­maken veelal weinig onderscheid tussen vormen van geweld, en misschien is ­precies dát een belangrijke bron van geweld. Voor een individu is elke schade steeds absoluut. Het is onmogelijk om via schalen het ene leed tegenover het andere af te wegen. Maar wie de samenleving organiseert, moet prioriteiten hanteren. Op allerlei fora – van sociale media tot be­togingen en protesten – kunnen we onrecht en mistoestanden aanklagen. De paradox is dat wie bijvoorbeeld het neo­liberale kapitalisme of de ratrace aan de kaak stelt, toont dat hij mondig is, en dus niet het grootste zorgenkind in de samenleving. Sterker, als we stellen dat de eerste en misschien belangrijkste zorg van de politiek de emancipatie van haar burgers moet zijn, dan is voor wie overtuigend aanklaagt, die taak misschien al grotendeels volbracht. In dezelfde logica zouden we dan voorrang moeten geven aan een ‘ondergrondse’ laag van de bevolking die geen stem in het kapittel heeft – onder wie kinderen, mentaal gehavende mensen, daklozen, mensen zonder burgerrechten.

Dat doen we niet steeds en we merken ook niet altijd dat dat problematisch is. In mijn vakgebied, dat van de mentale gezondheid, vinden velen bijvoorbeeld dat er evenveel aandacht moet gaan naar milde problematieken, zoals angst en depressie, als naar zware mentale problemen, zoals psychose, verslaving en trauma. En dat er evenveel aandacht moet gaan naar ziekenhuispsychologie, voor de begeleiding bij algemeen beangstigende ziekenhuissituaties, als naar de psychiatrie, voor de opvang van mensen met mentale aandoeningen.

Die schijnbaar redelijke verdeling mondt uit in onevenwichten: omdat een middenklasse zich kan identificeren met angstige toestanden – zoals een levens­bedreigende diagnose krijgen – gaat daar vrij veel geld naartoe, onder meer via in­zamelingsacties. Zo bestaan er dure opleidingen om hulpverleners te leren hoe ze slecht nieuws meedelen, zoals een kankerdiagnose. Zware psychopathologie, daarentegen, zit vaker in een verdomhoekje. Doctoraten vinden niet snel geld voor onderzoek. En bij wie beleidsteksten schrijft is de verleiding groot om weinig aandacht te besteden aan die groep, soms blijft het bij een ontmoedigde zucht over die ‘zorgwekkende zorgmijders’. Bij zware psychopathologie is er inderdaad vaak geen hulpvraag of wordt hulp zelfs geweigerd. De onmondigheid is groot in die groep en die mensen raken sneller aan de zelfkant van de samenleving en op straat.

De onmondigheid is nog groter bij kinderen en jongeren die eenzame isolaties meemaken. Tot nog toe konden beleidsmakers geen consensus vinden om eenzame opsluiting bij wet te verbieden voor kinderen onder de zestien jaar. ‘Omdat er uitzonderingssituaties zijn’, heet het. In de praktijk betekent dit dat kinderen soms gedurende uren of zelfs dagen – soms gefixeerd op een bed, soms bijna naakt – alleen opgesloten worden in bepaalde psychiatrische contexten. ‘Wie kan nu tegen zo’n wet zijn?’ lijkt de logische vraag, maar samen met Ernens moeten we vaststellen dat die unanimiteit niet zo evident is wanneer het gaat over de bescherming van de meest kwetsbare medeburgers.

Onmondigen een stem geven is een beschavingsvereiste. Wie denkt dat voorrang geven aan emancipatie een gutmensch-verzuchting is en dat we de luxe hebben om elke vorm van leed gelijk te behandelen, is eraan voor de moeite. Geen enkel maatschappelijk protest is ooit gestart met verontwaardiging rond een slecht behandeld huisdier of een ongevoelig meegedeelde diagnose. Maar de geschiedenis toont wel dat wanneer de verzuchtingen van een gegoede klasse systematisch het overwicht krijgen, de beschaving plots kan kantelen en de verworvenheden van de verlichting in sneltempo kunnen verdwijnen. Wie zich miskend voelt, haakt af van het sociale project en zijn waarden.

Populisme en extremisme zijn niet eerst het gevolg van een corrupte politieke klasse of van een verderfelijk sociaal­economisch model, maar wel van een samenleving die afdingt op beschaving. Dat begint al bij schijnbaar redelijke verschuivingen in politieke prioriteiten. Het vraagt moed om degene die niet zeuren – omdat ze het niet kunnen of niet willen – voor te trekken, en het levert niet meteen populariteit op. Het redt wel de beschaving.

Met empathie alleen komen we er niet

Door de Aquarius, het schip met honderden migranten dat nergens aan wal mocht en nu onderweg is naar Spanje, groeit het besef dat de vluchtelingenstroom ook de schandvlek is van het Europese beleid (DS 13 juni). Het is belangrijk om alle mensen de hand te reiken, zowel hen die in zee verdrinken als hen van wie het empathische vermogen door zoveel uitzichtloze wreedheid overspoeld raakt. Hoe kun je een goed mens blijven in het licht van zo’n massaal leed?

Misschien helpt het om empathie en altruïsme van elkaar te onderscheiden. We dragen empathie hoog in het vaandel, maar empathie is geen liefde. Scherper: altruïsme begint waar empathie stopt.

Empathie stoelt op het feit dat we, buiten onze controle om, de eigen spieren een beetje samentrekken wanneer we iemand anders diezelfde spieren zien gebruiken. We spiegelen de handelingen van anderen en kunnen ons daardoor ‘inleven’. Maar als we iemand een aanloop zien nemen om te springen, dan gaan we niet alleen de loopbeweging maar ook de springbeweging lichtjes nadoen, zelfs al wordt het elan afgebroken. Wanneer handelingen ‘hangende blijven’ (iemand hangt bijvoorbeeld aan een balkon, of iemand raakt maar niet op het droge), dan is zo’n spiegel­mechanisme best lastig. Steken we een handje toe, dan is dat ook omdat dat helpt om de eigen innerlijke spanning te ontladen: dit is wat we opluchting noemen. In die zin gaat empathie om te beginnen over onszelf en over onze last met anderen. Alleen iets doen ten voordele van anderen die ‘vreemd’ zijn, in wie we ons niet kunnen spiegelen, is onbaatzuchtig.

Met empathie alleen kom je ook niet tot beschaving. Beschaving is wat het onnatuurlijke samenleven met velen zo dicht op elkaar mogelijk heeft gemaakt. In Totem en taboe duidt Sigmund Freud twee wetten om met elkaar om te gaan. Er is een horizontale regulering voor de omgang tussen ‘broers’ die stelt dat we elkaar niet als middel mogen gebruiken. De verticale regulering, voor de opvolging van de generaties, stelt bijvoorbeeld dat ouders hun kinderen niet mogen huwen.

Altruïsme verschijnt op het snijpunt: beschaving stoelt op het huwen – of het in zijn intimiteit ontvangen – van de vreemde, die uit een andere familie of stam komt. Om inteelt te voorkomen werd een systeem van familie­namen of totems uitgevonden: huwelijken zijn oorspronkelijk allianties tussen mensen met een verschillende naam of totem. Op contra-intuïtieve wijze was het altruïstische beschavingsgebod (‘huw de vreemde!’) daarom een van de motoren om allerlei symbolische afbakeningen in te stellen.

Ook dat is een verschil met empathie. De regels voor de organisatie van altruïsme worden gekenmerkt door hun arbitraire, oninvoelbare karakter. Je kunt niet door empathie begrijpen waarom je de achternaam hebt die je hebt, en ook niet waarom je niet binnen de eigen stam mag huwen.

Altruïsme geeft zo twee handvaten voor het goede. Ten eerste, empathie is geen voorwaarde. Waar empathie tot emotionele uitputting leidt, en soms tot ontmenselijking om zich tegen die uitputting te verdedigen, kan het zelfs een belemmering zijn. In zo’n geval is een ‘werkzame onverschilligheid’, zoals Ignaas Devisch schrijft, te verkiezen. Ten tweede, altruïsme is een zaak van doordachte organisatie: voor de regulering van de omgang ‘met velen dicht op elkaar’ moeten we steunen op de bestaande wetten en regels van de verschillende overlegniveaus.

Na de culpabilisering van de ouders van Mawda was het bijvoorbeeld voldoende om sober naar de principes van de strafwet te verwijzen om de betichting onontvankelijk te verklaren. Een schuldvraag is immers onafhankelijk van het gedrag van het slachtoffer. Het was in het bijzonder niet nodig om op een polariserende manier een tekort aan empathie aan te klagen. Door te verwijzen naar de wetten, ga je een persoonlijke aanval uit de weg.

Er is een onthutsende parallel tussen de ontmenselijking van vluchtelingen en de diabolisering van bepaalde politici, zoals ook dit weekend vrij taboeloos gebeurde op RTL-TVI. Mensen willen zich niet in ‘ondermensen’ en ook niet in ‘monsters’ inleven en dus moet de ene dan wel de andere groep uitgesloten worden. Uitsluiting is dan het paradoxale effect van empathie wanneer de ene zich niet in de andere herkent.

Altruïsme daarentegen neemt iedereen onvoorwaardelijk mee in de broederband én zal er even radicaal aan herinneren dat wetten er niet zijn om omzeild te worden, maar om strikt te worden gevolgd.

Het spook van de splitsing

Bazan, A. (2018). Het spook van de splitsing. Waalse Kroniek. De Standaard, 13 september, pp. 38-39.  pdf splitsing

Het was een belangrijke zet van Tim Verheyden om de camera lang te ­laten stilstaan toen hij Dries Van Langenhove met de feiten confronteerde en we de oprichter van Schild & Vrienden straal zagen ontkennen. In mijn vakgebied is ontkenning een verdedigingsmechanisme dat veelal verkozen wordt wanneer ­iemand vindt dat de wet voor iedereen geldt, behalve voor zichzelf. Dan is het moeilijk om zo iemand terug te fluiten wanneer hij zich niet aan de regels of afspraken houdt, omdat hij zichzelf bij voorbaat vrijspreekt. In zo’n situatie was het welkom en louterend dat de wet krachtdadig werd hersteld, met de interventie van rector Rik Van de Walle van de Universiteit Gent.

Iedereen lijkt het erover eens dat het antwoord zich niet daartoe kan beperken. We moeten in het bijzonder vermijden om ontkenning louter met ontkenning te bevechten, en dus komt er het best nog iets na de boodschap van bijvoorbeeld Groen-voorzitter Meyrem Almaci: ‘Dit zijn wij niet, daar staan we niet voor’ (Terzake 8 september). Wat moreel en ethisch niet kan, gaan we te lijf met tegengestelde boodschappen: in dit geval met antiracisme, met boodschappen over wat ons verbindt. Maar wanneer een pijnpunt bovendrijft, is het misschien geen goede strategie om louter te mikken op middelen om die tegengestelde boodschappen luider, vroeger en vaker door te geven. Als klinisch psychologe zou ik zeggen: als een bepaalde aanklacht maar niet weggaat, dan moeten we ernaar luisteren.

Racisme is van alle tijden en culturen. Toch heeft het ook tijdsgebonden aspecten: het gemeenschappelijke trauma van de ­Holocaust heeft Europeanen lang met elkaar verbonden, maar nu die genocide met de tijd vervaagt, verschijnen oude en nieuwe demonen – in het buitenland vaak op een gewelddadigere manier dan in België. Maar ook in ons land bestaat racisme niet louter in Vlaanderen: net vorige week dook een filmpje op waarin de weervrouw van de RTBF, Cécile Djunga, in tranen uitbarst na de zoveelste haatreactie van een kijker – een vrouw, die aan de redactie had laten weten dat ‘ze de weervrouw niet kan zien omdat ze te zwart is voor het scherm’.

Toch heeft het racisme in Vlaanderen specifieke vormen. Zo lijkt er een genealogie van het racisme te bestaan, met telkens weer oude wijn in nieuwe zakken, waarbij gemeenschappelijke inspiratie, referenties en waarden worden doorgegeven. Misschien is racisme in Wallonië minder gestructureerd en staan de extreemrechtse groupuscules die ontstaan en dan weer verdwijnen, losser van elkaar. Maar die vaststelling houdt geen waardeoordeel in.

Een van de specifieke vormen van het Vlaams-nationalisme is de onmogelijkheid sinds het einde van de Tweede Wereld­oorlog om radicale Vlaamsgezinde mensen te binden: eerst binnen de toenmalige CVP, met de afsplitsing van de Volksunie, daarna binnen de Volksunie, met de afsplitsingen van het Vlaams Blok en later van de N-VA. Zoals we weten, hield ook het kartel CD&V/N-VA niet stand. En de IJzerbedevaart splitste van een radicalere IJzerwake af in 2003. Splitsing is ook vaak een centraal thema geweest voor het Vlaams-nationalisme, van de splitsing van het arrondissement BHV tot de splitsing van België.

Wil deze herhaling ons iets tonen? Verwijst ze naar een traumatische ‘eerste’ splitsing? Een paradoxaal gegeven in de geschiedenis van het Vlaams-nationalisme is dat een belangrijk momentum ervan een strijd was tussen Vlamingen onderling tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog, een bloederig afrekeningsgevecht tussen verzetsstrijders en collaborateurs en hun respectievelijke sympathisanten. Deze strijd tussen ‘witten’ en ‘zwarten’ ging gepaard met wraak en weerwraak tussen mensen uit eenzelfde gezin, straat of dorp.

Misschien is dit de splitsing die maar niet verteerd raakt, ook al omdat er een groot taboe over hangt? De breuklijn die sommige Vlamingen willen plaatsen tussen hen en anderen (Vlamingen en Franstaligen, Vlamingen en migranten), zou in die lectuur een verschuiving van een interne breuklijn zijn: samen tegen de andere groep zijn, is een doeltreffende manier om het verscheurde alsnog te lijmen.

Als deze lectuur klopt, dan is het belangrijk – en ik parafraseer de directeur van Kazerne Dossin Christophe Busch (De Tijd, 9 september) – ‘om de voedingsbodem van de bamboe weg te nemen’, om dat eventuele taboe met soberheid en precisie binnen het maatschappelijke debat te brengen. Racisme is niet het probleem van enkelingen, die er de symptoomdragers van zijn. Het is in het bijzonder een kwestie van individuele moed om, voorbij het sloganeske, de singuliere verhalen uit de taboesfeer te halen.

De praktijk leert dat die verhalen soms nog bol staan van tegengestelde gevoelens, van schaamte naar verongelijktheid en miskenning tot kwaadheid en verbittering, zelfs in de generaties die de feiten niet rechtstreeks meemaakten. Het ligt minder gevoelig om generieke verbindingsboodschappen te delen, maar de herhaling verplicht ons de moed op te brengen om ook over de meer heikele punten uit de geschiedenis te debatteren.